2.4.2. Valse start

Na de trouwerij keert Carl von Meijenfeldt terug in de woning in de Groenendaal. Samen met zijn bruid gaat hij in een eigen gedeelte wonen ten opzichte van moeder, broer en zus. Nel is vrijwel meteen zwanger en bevalt op 17 februari 1846 om 20:00 uur van een meisje. Zij krijgt de namen Engelina Catharina Elisabeth, vernoemd naar haar grootmoeders. De volgende dag doet Carl met twee sjouwers als getuige aangifte op het stadhuis. Dominee Fortmeijer komt op 6 maart op de Groenendaal langs om de dochter te bewonderen en haar te dopen, met de gelukkige ouders als getuige.

Broer Hendrik gaat met Naatje wonen in Overschie, een agrarische buurgemeente, nu een stadsdeel. Zij betrekken een huurhuis in wijk 3 op nummer 26. Na afronding van zijn opleiding heeft hij daar per 1 april 1845 een tijdelijke baan gekregen als Rijkscommies bij de Belastingdienst, op 3 augustus 1846 omgezet in een vaste benoeming tot Commies der Vierde Klasse. Ook Naatje is snel zwanger en bevalt op 8 mei 1846 om 1:30 uur van een zoon. Hij krijgt de voornamen van zijn vader en twee grootvaders: Hendrik Jacobus August. Nog diezelfde dag doet vader met collega Zaalberg en een bode aangifte op het stadhuis van Overschie. De doop vindt plaats in Rotterdam op 31 mei om 16:00 uur, niet door dominee Fortmeijer maar door dominee J.J. Prins. De plaats van handeling is ook niet de Evangelisch-Lutherse kerk aan de Wolfshoek, maar de Nederduits Hervormde Grote of St. Laurenskerk. Hendrik kiest niet zomaar voor deze kerk vanwege zijn nabijheid of imposante verleden of architectuur, maar omdat hij Naatjes familie Kennedij is gevolgd en lidmaat is geworden van de officiële staatskerk, zij het de orthodoxe vleugel.

In 1846 krijgt moeder Pieploo een Verklaring van Armoede, want zij verkeert in behoeftige omstandigheden en is niet in staat om eenige Proces- of Justitiekosten, zegel- of registratieregten of boeten te kunnen betalen. (1) 

Moeder, Jan en Nellie trekken weg uit de woning aan de Groenendaal en keren terug naar de Goudsche Singel, maar dan wel in een huurhuis noordelijker op nummer 883. De reden is ruimtegebrek door een twee gezinsuitbreiding. Op 30 april 1847 om 17:00 uur krijgt Nel een tweede dochter met haar eigen namen Petronella Wilhelmina. Dominee Fortmeijer komt 13 mei thuis langs om haar te dopen. Al op 1 mei heeft Carl aangifte van de geboorte gedaan op het stadhuis van Rotterdam met een collega scheepsmaker en als tweede getuige zijn zwager winkelier Cornelis Adrianus van Reijn. Die trouwde anderhalve maand eerder met Nels oudere zus Catrina Cornelia, nadat hij kort daarvoor weduwnaar van Nels volle nicht Maria Catharina was geworden. Het is boven diens winkel in de Torenstraat, wijk 7, nummer 184, dat Carls broer Hendrik met zijn gezin eind dat jaar wonen, een half jaar na terugkeer van zijn overplaatsing naar Hellevoetsluis.

Door de slechte hygiëne bij voedsel en drinken, de aan- en afvoer van water en bij kleding en wonen hebben bacteriën, virussen en parasieten in de dichtbevolkte binnensteden vrij spel en veroorzaken regelmatig epidemieën, waarvan vooral veel zuigelingen het slachtoffer worden.  Dat lot treft de twee dochtertjes van Carl. In korte tijd worden zij allebei ziek. De jongste is nog maar een jaar oud als zij op 6 augustus 1848 overlijdt. Haar oudere zusje sterft op 25 augustus op 2½-jarige leeftijd.

Het jaar 1848 heet in heel Europa het jaar van de revolutie. Aan ’s Rijks Werf in Rotterdam brengt koning Willem II enkele bezoeken om vanuit het Zeepaleis zijn dochter of zijn zwager tsaar Nicolaas uitgeleide te doen of te verwelkomen. Naar eigen zeggen is hij begin 1848 in 24 uur veranderd van conservatief naar liberaal door in te stemmen met het zenden van de liberale grondwet van Thorbecke naar de Staten-Generaal en een liberale revolutie met geweld zoals in andere Europese landen te voorkomen. Op 13 maart 1849 arriveert de koning op de marinewerf om de vorderingen met zijn raderstoomjacht Leeuw op de werf Fijenoord te bekijken. Het regent koud met een gure wind. Bij het aflopen van een trap raakt hij met een spoor van zijn laars in zijn lange grijze mantel verwikkelt en valt zes treden naar beneden. Nadat hij overeind is geholpen zegt hij  “Het is niets” tegen directeur Ver Huell. In een gebouw verderop bij het haardvuur krijgt hij last van hartkloppingen en benauwdheid. Na aandrang om medische bijstand zegt hij “Ik dank u vriendelijk, mijn goede Ver Huell, voor uw belangstelling. Ik voel me goed. Ik verlang niets, Ik dank u“. De koning reist via Geertruidenberg door naar zijn afgebouwde paleis in Tilburg. Daar overlijdt hij op 17 maart. In een lijkkist keert hij terug naar het Zeepaleis, overnacht in een door Ver Huell ingerichte rouwkamer en gaat 4 april in een processie naar Delft voor de begrafenis in de Nieuwe Kerk, allemaal precies zoals koning Willem I.

Terug   ***   Verder

1. W.J.L. Poelmans, De Nederlandse Leeuw 1933.