In de woning van de familie Diederich aan de Groenendaal, wijk M, nummer 389 in Rotterdam vindt een herschikking plaats. Vader blijft hoofdbewoner met zijn gezin. Het echtpaar Carl en Nel krijgt een eigen gedeelte en op 17 februari 1846 om 20:00 uur een derde bewoner door de geboorte van hun eerste dochter Engelina Catharina Elisabeth. De volgende dag doet de Carl aangifte bij de gemeente met twee sjouwers als getuige. Dominee Fortmeijer verzorgt de doop.
In dezelfde woning blijven de weduwe Von Meijenfeldt-Pieploo en haar kinderen Jan en Nellie nog even huurder. Moeder krijgt in 1846 een Verklaring van Armoede, want zij verkeert in behoeftige omstandigheden en is niet in staat om eenige Proces- of Justitiekosten, zegel- of registratieregten of boeten te kunnen betalen. Het jaar daarop maakt zij met haar twee kinderen ruimte en verhuist zij naar een noordelijk deel van de Goudsche Singel in wijk 13 met huisnummer 883. (1)
Broer Hendrik woont na zijn huwelijk met Naatje in de grotendeels agrarische buurgemeente Overschie en Hogenban, wijk 3, huis 26. Daar is hij na het succesvol afronden van zijn opleiding per 1 april 1845 tijdelijk aangesteld als ’s Rijks Commies. Naatje raakt net als Nel snel zwanger en bevalt op 8 mei 1846 om 1:30 uur van een zoon Hendrik Jacobus August. Nog diezelfde dag doet Hendrik aangifte met collega Zaalberg en een bode. Op 31 mei om 16:00 uur is de doop. Net als hun huwelijk kiezen zij voor de hervormde kerk, namelijk de Grote of St. Laurenskerk Kerk in Rotterdam door dominee Prins. Op 3 augustus krijgt Hendrik een vaste benoeming tot Commies der Vierde Klasse. Het jaar daarop krijgt hij per 1 mei 1847 een overplaatsing naar Hellevoetsluis, 30 kilometer verderop, en eind van dat jaar naar Rotterdam. Daar besluit het gezin naar te verhuizen en gaat wonen in de Torenstraat, wijk 7, nummer 184.
Intussen bevalt Nel op 30 april 1847 om 17:00 uur van een tweede dochter. Haar doopnamen zijn Petronella Wilhelmina. Op 1 mei doet Carl daarvan met twee getuigen aangifte bij de gemeente. In het jaar 1848 slaat bij hen het noodlot toe. Het jongste meisje is nog maar net een jaar oud als het ziek wordt en op 6 augustus 1848 komt te overlijden. Ook de eerste dochter is inmiddels ziek en sterft op 25 augustus op 2½-jarige leeftijd. Ruim drie jaar na het huwelijk is Nel beroofd van haar kinderen, maar blijkt wel weer zwanger. Op 16 april 1849 wordt om 10:00 uur een zoon geboren. Hij krijgt de doopnamen Evert Diederich. De 34-jarige Carl doet de volgende dag aangifte bij de gemeente en neemt weer twee getuigen mee. Dominee C.A. Hollinghausen verzorgt de doop. (2)
Beide doopnamen zijn een vernoeming naar Nels vader. Diens grootvader heette ook Evert (König uit Lienen in het Duitse graafschap Tecklenburg). De naam Evert is in de familie Von Meijenfeldt geen blijvertje; hij komt nog één keer terug. Omdat de achternaam Diederich in de tak uitsterft komt deze als doopnaam voortgezet, ook bij verdere nakomelingen, maar niet als uitbreiding van de familienaam tot “Diederich von Meijenfeldt”.
Op 10 september 1849 krijgt Naatje een tweede zoon. Zij geven hem de traditionele namen Johan August. Op 30 september doopt dominee Bouwman hem in de Grote Kerk. Hen overkomt hetzelfde als Carl en Nel: op 22 oktober overlijdt de tweede zoon slechts 1½ maand oud en op 6 maart 1850 de eerste zoon nog geen vier jaar oud.
Dat jaar trekken zowel Carl als Hendrik weg uit Rotterdam. De reden daarvoor is niet het ontlopen van verdere zuigelingen- en kindersterfte. Ook buiten Rotterdam heersen volksziekten, die onder andere het gevolg zijn van de stedelijke gewoonte om vroegtijdig te stoppen met borstvoeding, waardoor de kinderen vervuild drinkwater binnenkrijgen en hun ingewanden besmet raken.
1. W.J.L. Poelmans, De Nederlandse Leeuw 1933, pag. 423 en 454.