1.6.5. Brita Barnekow

Johann August von Meijerfeldt sr
Kleding:
Generaalsuniform. Rijksraadsmantel op tafel 
Techniek: 
Olieverf op canvas doek
Afmeting: 
152 cm hoog x 115 cm breed
Artiest: 
Onbekend
Bezit: 
Familie Bennet
Foto: 
Lester von Meijenfeldt

Sinds het overlijden van zijn vrouw in 1710 heeft de 53-jarige Johann August net zo min als zijn broers nazaten. Hij gaat aan een tweede huwelijk denken en laat zijn oog vallen op de jongere zuster van generaal-majoor Christian Ludwig von Ascheberg, gravin Margaretha. Zij is de weduwe van Kjell Christoffer Barnekow, met wie Johann August nog in de Republiek gestaan heeft, die al in 1700 de dood vindt in een duel. Zijn weduwe beheert niet alleen de omvangrijke landgoederen, maar neemt ook de verantwoordelijkheid voor zijn geworven regiment. Hij doet haar een huwelijksaanzoek, maar zij wijst het af met een beroep op haar ouderdom. Zij is weliswaar jonger dan hij, maar kan met haar 45 jaar waarschijnlijk geen nakomelingen meer baren. Hij zou door dit huwelijk dan opeens haar zoon Christian (gehuwd met een dochter van Magnus Stenbock), dochter Magdalena (gehuwd met Wilhelm Bennet, zijn wapenbroeder sinds lange tijd) of zoon Rutger als erfopvolgers krijgen. (1)

Margaretha heeft een alternatief in de aanbieding: haar 16-jarige jongste dochter Brigitta (Brita) Barnekow. Zij was 12 jaar oud toen de dochter van de gevluchte Poolse koning Stansilaus en latere koningin van Frankrijk bij hen in huis kwam wonen en haar grote vriendin werd. De niet alleen oud maar ook lelijk genoemde Johann August gaat met het huwelijk akkoord. Overigens wordt van de graaf wel gezegd, dat hij zijn ernstig voorkomen met veel minzaamheid tracht te versluieren. Brita zou haar generaal volgens de één aanbidden, terwijl de ander zegt dat het huwelijk niet erg gelukkig wordt. In elk geval zal het met een aantal kinderen gezegend worden. Door dit huwelijk verstevigt de graaf Von Meijerfeldt zijn positie binnen de adellijke elite. De bezittingen van de families Barnekow en Asche­berg zijn zo aanzienlijk, dat het huwelijk met de dochter in plaats van de moeder Johann August een stuk vermogender maakt. (2)


Wapenschild von Barnekow

Op 13 maart 1717 vindt eerst de huwelijksinzeging plaats in de kerk van Vittskövle. (3) Daarna volgt de bruiloft op het Aschebergse kasteel Vittskövle.

De koning is uitgenodigd en schrijft excuserend: würde auch daran Theil genomen haben: da ich aber noch keine Zeit habe, so lange von hier fortzubleiben, so kann ich nicht dorthin kommen. (4)

Karel XII is op dat moment bij zijn leger in Lund en werkt nieuwe aanvalsplannen uit. Hij staat het wel aan zijn legertop toe naar de brui­loft af te reizen. 

In maart 1718 krijgt Wolmar Johann von Meijerfeldt verscheidene maanden verlof naar Lübeck en Zweden. De eerste plaats zal wel zijn oversteekplaats zijn om een bezoek te brengen aan het bruidspaar. Ook voor hem is de oorlog ten einde, want op 21 juli 1718 maakt de Vrede van Passarowitz een einde aan de bijna honderdjarige strijd tegen het Ottomaanse Rijk.

De Zweedse koning Karel XII blijft zijn zinnen zetten op een veldtocht in Noorwegen. Johann August schrijft hem op 1 november 1718 vanuit Glimminge een brief, waarin hij aanvangt met een uitdrukkelijk beroep op zijn vroegere hoge positie in het leger. Het is een uitvoerig en bijzonder vrijmoedig bericht, al dan niet op verzoek van de koning zelf. De koning laat zijn getrouwen een verbazingwekkende vrijheid van meningsuiting en hij maakt gebruik van die vrijheid. Hij behoort nog steeds tot de kleine kring militairen rond de koning, die kracht, directheid en optimisme uitstralen. Dapperheid in daden, maar ook dapperheid in geest, is een kenmerk van hen alleen. De houding van graaf Von Meijerfeldt wordt wel omschreven als slim en op zijn voordeel bedacht, maar de koning mocht hem merendeels wel lijden. (5)

In zijn brief schroomt Johann August niet in onverbloemde taal te herinneren aan vroegere ongelukkige beslissingen: 

als mit den in Ukraine, wobey mir auch damahls die Freyheit nahm ohnweit Berezina Strohm Ew.K.Mt: eine Nachricht, so mir zu Handen kam über solch ihr habendes conseil in unterthanigkeit einzusenden. 

Hij suggereert eigenlijk, dat Poltava niet was gebeurd als zijn advies om naar Moskou te trekken was opgevolgd.

Ook in Bender zou de koning zijn advies hebben moeten volgen om

sich von da gleich weg und nach dero Reich begeben, und solches nachgehendes offters durch meine untherthanigste Schreiben iteriret, so ware wol nimmer der Verlust von denen provincen geschehen, und alles nachts Göttl. Hulfe durch E.K.Mt: hohe Gegenwart redreßiert, ebenfals bey E.K.Mt: ankunfft in Pommeren.

Over een winterveldtocht in Noorwegen in 1718 luidt het advies van Johann August gelijk aan dat van twee jaar daarvoor. De campagne zou te veel mannen en krachten kosten en succes zou niet veel voordelen brengen. Was het niet beter gunstiger tijden af te wachten en dan rechtstreeks naar het continent over te steken? (6)

Weer weigert de koning hiernaar te luisteren en trekt Noorwegen binnen. De sleutelvesting Frederikshåld wordt belegerd. Daar eindigt het leven van de onstuimige koning van Zweden, 30 dagen na de brief. Tijdens een inspectie wordt hij door kartetsvuur in de schedel getroffen, al dan niet van de vijand afkomstig. (7)  Wat betreft de opvolgingskwestie behoort Johann August met de Zweedse adel tot het zogenaamde Hessische kamp. Dit kamp pleit voor de jongere zuster van Karel XII, Ulrika Eleonora, verloofd met prins Frederik van Hessen-Kassel. Het sterke argument is dat zij bij afwezigheid van haar broer al jaren feitelijk regentes is geweest. Zij belooft de adel vrede en vooral een einde aan de absolute heerschappij van de vorige drie koningen. Het andere zogenaamde Holsteiner kamp geleid door Görtz pleit voor de oudste zuster van Karel XII en daardoor haar zoon hertog Karel Frederik van Holstein-Gottorp. Het sterke argument daar is voorrang voor de oudste en de mannelijke lijn, hoewel deze pretendent nog minderjarig is.

Volgens Görtz behoort Johann August al sinds 1713 tot het Hessische kamp. De werkelijke oorzaak is zijn loyaliteit aan de voorkeur van zijn koning. Görtz is vooringenomen sinds de Stettin-affaire. In een brief uit Stockholm van 15 maart 1716 continueert Görtz zijn vijandige gevoelens: M:r de C. Meierfeld est arrivé ici. Il fait comme de coutume, c’est a dire que, quand il manque aus promesse qu’il a faites à son Maitre, il en jette la faute sur d’autres. (8)

Op 8 december ontvangt Johann August een brief van de Koningsraad met condoleances met Karel XII’s dood, het bericht dat Görtz gearresteerd is en dat erfprinses Ulrike Eleonara hun kandidaat voor de opvolging is. Von Meijerfeldt schrijft haar op 10 december een condoleancebrief, waarin hij haar prematuur als koningin aanspreekt. Hij wenst haar sterkte bij de zware regeringslast en belooft zijn onvoorwaardelijke trouw. Op 13 december antwoordt zij op positieve en persoonlijke toon. Zij verklaart het rijk op de oude voet te zullen gaan besturen. en voegt zelf in het Duits toe “dass dieser todes fal, wird dem H. Grafwen soviel mehr, zu hertzen gehen”. Op 30 december schrijft erfprins Frederik van Hessen hem in soortgelijke termen, maar loopt nog verder op de zaken vooruit met de wens “dass der Verderbliche Krieg ehrstens aufhören, und ein edler friede an der stelle beygebracht werden möge”. (9) 

Johann August wedt op het goed paard, want dankzij ondertekening van een nieuwe grondwet die een einde maakt aan de absolute monarchie kiest de Rijksdag haar als koningin.

IMG_0304Koningin Ulrika Eleonora (regeert 1718-1720)

Görtz wordt op 16 januari 1719 verhoord door een Koninklijke Commissie. Tot de bewijsstukken behoort een document van Bassewitz, waarin Johann August 50.000 Rijksdaalder en een jaarpensioen van 6.000 Rijksdaalder wordt aangeboden om Stettin over te geven aan Holstein. Hij zou de Pruisische generaal Fleming zelfs 200.000 Rijksdaalder belegeringskosten hebben beloofd. Görtz antwoordt dat hij de Commissie onbevoegd acht, maar zegt tevens zich de zes jaar oude feiten rondom Stettin niet meer te kunnen herinneren. Om deze en nog vele andere aanklachten wordt hij zonder veel omhaal van woorden veroordeeld tot de galg. Bij de vraag of hij onder de galg begraven moet worden, adviseert Meijerfeldt de Koningin in de Rijksraad het lichaam beschaafd aan de familie over te dragen, echter zonder succes, want de adellijke wraakgevoelens zijn zo groot dat hij in een gat onder de galg wordt gegooid. (10)

Johann August kan tijdens de Senaatszitting van 21 januari 1719 zijn invloed aanwenden om een proces van vredesonderhandelingen in gang te zetten. Eind mei pleit hij tegen het voeren van aparte onderhandelingen met Bassewitz en voor het afwachten van de uitkomsten van het geallieerde Congres van Brunswijk, in de hoop dat de tegenstanders het onderling niet eens worden over de verdeling van de op Zweden veroverde gebieden. (11)

Op 23 februari 1719 komt alle Zweedse adel bijeen in het Ridderhuis in Stockholm. De nieuwe adellijke leden van de Rijksdag worden ingezworen, waaronder Johann August, die op één van de voorste rijen aanschuift. (12) In diezelfde maand komt Wolmar Johann von Meijerfeldt van het Hongaarse graafschap Pressburg (Bratislava) met verlof naar Zweden over.

Op 17 maart 1719 vindt in Uppsala de kroning van Ulrike Eleonora plaats. Johann August speelt een vooraanstaande rol in de processie. Bovendien mag hij de kroningsmantel van haar afnemen en op het altaar leggen. Na afloop gaat hij de Rijksraden voor naar hun kamer. (13)

Op 23 juni 1719 wordt Johann August benoemd tot Kanselarijraad; de Kanselarij geeft de koningin belangrijke adviezen, met name over de onderhandelingen. Hierdoor kan hij een nog meer vooraanstaande rol bij het vredesproces vervullen.

Die zomer wordt een reden voor de overkomst van Wolmar Johann duidelijk. Hij wordt op 18 augustus in Stockholm door koningin Ulrike Eleonore tot graaf gekroond en opgenomen in de gravenbrief van zijn oudere broer. Het is waarschijnlijk dat de laatste zijn invloed heeft aangewend om zijn jongere broer deze Zweedse onderscheiding ten deel te laten vallen.

Voordat Wolmar naar Wenen terugkeert wordt hij oom. Brita Barnekow, die verblijft bij haar moeder op het kasteel van Visingsö, een eiland midden in het Zweedse Vätter-meer, bevalt in Tunnerstad op 15 augustus 1719 van een dochter Ulrika Margareta. Zij is vernoemd naar de koningin en naar haar grootmoeder Ascheberg. Een dag later wordt ze in Visingsö gedoopt. Wellicht vanwege de veraf gelegen locatie zijn de getuigen afgezien van  grootmoeder gravin Margaretha Ascheberg geen nationale bekendheden: de kolonels Gieger en Rijhel en de vrouw van kolonel Dücker. (14)

De Kanselarijraad beveelt op 2 november aan om aparte onderhandelingen met Pruisen te voeren. Reeds op 10 november stelt de koningin Johann August aan het hoofd van de Zweedse onderhandelingsdelegatie. Op 21 januari 1720 kan hij de onderhandelingen met een verdrag beklinken. Voor-Pommeren met Stralsund komt weer in Zweedse handen en Achter-Pommeren met Stettin wordt aan Pruisen gelaten. Enige druk van de tsaar is nodig om de Denen tot evacuatie te bewegen.

Tussen de koningin en haar Kanselarijraad botert het minder dan gedacht, onder andere omdat zij zich toch teveel met staatszaken bemoeit en daar haar echtgenoot en eerste hofdame in betrekt. Nadat Cronhielm hierom aftreedt heeft Johann August de eer als oudste lid enige tijd het Presidentschap te vervullen. Hij wordt onervaren en niet bekwaam genoemd. Op 2 februari 1720 opent hij de Rijksdag met een lofrede op de koningin. Tegen haar wil moet Ulrika Eleonora kort daarop afstand doen van de troon ten gunste van haar man, die daardoor koning Frederik I van Zweden wordt.

Johann August wordt belast met de verdere onderhandelingen met Pruisen, alsmede met Engeland, Nederland en Turkije. De buitengewoon ambassadeur voor Nederland in Stockholm is Ulbo Aylva van Burmania. Hij heeft de opdracht de vrijhandel en scheepvaart op de oude voet voort te zetten. Op 19 februari vraagt de ambassadeur in een memorie aan de Zweedse koningin om schadevergoeding van meer dan één miljoen gulden  vanwege de inbeslagname van Nederlandse koopvaarders door Zweedse oorlogsschepen en kapers. Johann August had als President van de Rijksraad  “voor den Staat grote agting laten blyken, en sig seer genegen getoont dese saak ter begunstiging van de Nederlandsche Onderdanen te ondersteunen.” (15)

In april 1720 volgt Arvid Horn zijn zwager op als President. Hij moet op 14 mei de regie voeren bij de kroning van Frederik tot koning. Bij het zweren van trouw aan de nieuwe koning door het opsteken van vingers worden twee graven Von Meijerfeldt genoemd. (16)

Johann August blijft drukt met de vredesonderhandelingen. Op 31 mei 1720 sluit hij een aanvullend verdrag met Pruisen over de te betalen losprijs voor het behoud van Stralsund, eigenlijk een vervolg op het sekwestratieverdrag van 1713. In oktober kan hij als Kanselarijraad aftreden, maar in de Senaat blijft hij zich nog enige tijd bezighouden met het vredesproces, vooral ten aanzien van Rusland. Dit leidt op 10 september 1721 tot de Vrede van Nystadt (Uusikaupunki), waarmee tussen alle vijanden vrede is gesloten en een einde komt aan de Grote Noordse Oorlog. (17)

Op 13 februari 1721 om half zes in de ochtend wordt opnieuw een kind geboren op het eerder genoemde kasteel Vittskövle. Het gaat om een eerste zoon. Hij wordt op 17 februari in de kerk van Vittskövle onder getuigenis van zijn grootmoeder Margaretha Ascheberg gedoopt met de namen Carl Friedrich. (18)  Op zijn portret 42 jaar later valt op dat hij in tegen stelling tot zijn vader en jongere broer niet lang en mager is. Bovendien heeft hij twee sterk verschillende gezichtshelften, mogelijk ten gevolge van een aangezichtsverlamming. Tien jaar vóór het portret wordt al gesproken van een groot oog en een klein oog, terwijl nog eens tien jaar eerder een bron ook zijn ongelijk gezicht noemt. (19)

Terug   ***   Verder

1. C. Barfod, “Märkvärdigheter rörande skånska adeln”, Stockholm 1847, pag. 265-267.
2. 
A.v.R., “Margaretha von Ascheberg, PHT 1902/2, Stockholm 1903, pag. 119.
3. Kyrkoarkiv Vittskövle, Lysing- och Vigelseböcker 1688-1751, folio 54v. C.F. von Meijerfeldt, “Ode (Sie betrift das vor einigen Jaren erfolgte Ableben der Wolsel. Frau Gräfin von Meyereldten, Excellenze.)”, Pommersches Magazin, Greifswald/Stralsund 1776, deel 2, pag. 18.
4. E. Carlson, “Die eigenhändige briefe König Karls XII.”, Berlin 1894, pag. 169. C. Hutton, “Charles XII of Sweden”, London 1968, pag. 624 noot 29.
5. Skand. Sallsk. Handl., deel 7, pag. 298. C. Hutton, pag. 11.
6. S. Jägerskiöld, “J.A. Meijerfelts betänkande 1718 om den militarpolitiska situationen”, KFÅ 1935, pag. 167 e.v. C. Hutton, pag. 472.
7. S. Vestdijk, “De filosoof en de sluipmoordenaar”, Den Haag 1961. Deze roman gaat over de verwikkelingen die Voltaire meemaakt bij het schrijven van zijn boek over Karel XII, in het bijzonder over diens dood. Door de laatste zinloze en kostbare oorlogen was veel intern verzet gerezen tegen Karel XII. Toch is de overheersende lezing dat het om een toevalstreffer van de Noren gaat.
8. “Bihang till Riksdagen i Stockholm år 1719, innehållande protocoller och handlingar hörande till actionen emot baron V. Görtz”, Stockholm 1826, pag. 173 en 180 e.v. C.A. van der Velde, “Arwed Gyllenstierna, a tale of the early part of the eighteenth century” (uit “Tales from the German”, deel 1, vertaler Nathaniel Greene), Boston 1837, pag. 147. J.W. Lindner, “Arwed Gyllenstierna”, Bayreuth 1833.
9. “Handlingar rörende Skandinaviens Historia”, Stockholm 1818, deel 5, pag. 323-327,. pag. 328-330 en pag. 331-334.. L. Thanner, “Revolutionen i Sverige efter Karl XII:s död”, Uppsala 1953, pag. 151.
10. M.J. Crusenstolpe, “Husset Tessin, under Enväldet och Frihetstiden”, Romatiserad Skildring, Stockholm 1849, pag. 76-77.
11. C.G. Malmström, “Sveriges Politiska Historia från konung Karl XII:s död till statshvälfningen 1772”, Stockholm 1893-1899, deel 1, pag. 144. L. Thanner, pag. 159.

12. Sveriges Ridderskaps och Adels Ridsdags-Protokoll, 1719 1:1,  pag. 6-7.
13. Aftonbladet 30-08-1844, “Berättelse om Hennes Kongl. Majestäts Drottning Ulricæ Eleonoræ krönung, som skedde i Upsala d. 17 Martii 1719.”
14. Kyrckoarchiv Visingsö, Födelse- och dopböcker 1693-1735, folio 292.
15. “Weekelyks Verhaal van de Voornaamste Nouvelles; Eenigszints Historischer Wyze ter neder gesteld. Behelzende eene korte Aantekening van alle de principaalste gevallen des Jaars 1720”, pag. 47.
16. Europische Mercurius, Eén-en-dertigste stuk, tweede deel, juli 1720, pag. 16.
17. V. Loewe, “Publikationen aus den K. Preußischen Staatsarchiven”, deel 87, “Preußens Staatsverträge aus der Regierungszeit König Friedrich Wilhelms I”, Osnabrück 1966, pag. 227 en 254. Malmström, deel 1, pag. 220, 304 en 349.
18. Kyrckoarchiv Vittskövle, Födelse- och dopböcker 1688-1741, folio 28.
19. F. Carlson,
“Gammelkjøgegaard og Omegn”, Kopenhagen 1876, deel 2, pag. 84. Tidningar, under Riksdagen, ifrån den 31 October 1760 till den Augusti 1761, Handlingar rörande Skandinaviens historia, deel,  15, pag. 123 en daarop gebaseerd “Biografiskt Lexikon öfver Namnkunnige Svenska Män”, deel 9, pag. 66, hanteren de weinig flatteuze toevoeging “med olyckeliga ansigtet” (met het ongelukkige gelaat). J.G. Oxenstierna, “Dagboks-Anteckningar”, Svenska Litteratursällskapet Skrifter, Uppsala 1881, deel 2, “Journal för år 1770”, pag. 90, schrijft “Het zwelt op, zodat het oog zich begint te sluiten. Ik ben bijna net zo misvormd als graaf Mejerfeldt, en ik ben bang mezelf te zien.”