2.5.6. Stadsfamilie

Carl voelt zich vrij aansluiting te zoeken bij de Afscheiding in Amsterdam. De koning laat de religieuze teugels vieren, de groepen zijn gebundeld in een huiskerk aan Bloemgracht 90 en hebben voldoende geld ingezameld om de architecten H. Springer en J.A. Roosenboom opdracht te geven twee half ingestorte pakhuizen aan Keizerskracht 489 te verbouwen tot een nieuwe kerk.


Christelijk Gereformeerde ‘Nieuwe Kerk’

Nadat Nel terug is van de begrafenis van haar ruim 83-jarige vader Evert Diederich in Rotterdam, maakt Carl rond 25 september 1867 een afspraak in het huis van ouderling Swagerman. Daar is dominee Pieter van der Sluijs aanwezig om hen aan te nemen tot lidmaat van de Christelijk Gereformeerde Gemeente. Zondag 6 oktober loopt het hele gezin naar de Keizersgracht voor hun eerste kerkdienst. De vier jongste kinderen Cato, Jan, Pieter en Hendrik ontvangen meteen de plechtige doop. (1)

De Koninklijke Marine voert in 1868 een sterke modernisering en afslanking door. Nu is Amsterdam ook aan de beurt en Carl is één van de slachtoffers. Na de betrekking van Conserveerder acht jaar te hebben vervuld wordt deze bij Koninklijk Besluit opgeheven. Hij krijgt geen andere functie maar eervol ontslag. De rijksoverheid heeft een bescheiden pensioen ingevoerd dat ingaat op zijn 65ste. Hij is echter pas 53 jaar oud en heeft een gezin met zeven kinderen te onderhouden. Gelukkig krijgt hij wachtgeld, dat hoger ligt dan zijn pensioen, maar wel een halvering van zijn jaarinkomen naar 500 gulden betekent. (2)

In 1869 is de Christelijk Gereformeerde Gemeente ook landelijk een feit. Carl gaat zich wijden aan de organisatie en financiering van orthodox-christelijke basisscholen. Sinds de Grondwet van 1848 en de Schoolwet van 1857 mogen naast openbare ook bijzondere worden opgericht. De subsidiëring wordt onder andere door de Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs georganiseerd. In de jaarvergadering van 1869 bepleit het Bestuur de noodzaak van een reizend agent om contributies te verzamelen. Voor deze agent is een traktement van f 200, reiskosten van f 200 en 10% van elke gulden contributie uitgetrokken. Carl is beschikbaar en kan het geld goed gebruiken. Hij wordt voorgedragen en benoemd. (3)

Oudste zoon Evert Diederich is klaar met zijn opleiding. Aansluitend gaat hij op 1 maart 1868 verder als scheepstimmerman vijfde klasse. Een maand later viert hij zijn 19de verjaardag. De gemeente Amsterdam roept hem op zich voor de Nationale Militie in te schrijven. Genoteerd staat onder andere het volgende: lengte 173 cm, aangezicht ‘pokdalig’, lotnummer 1643. Het laatste heeft tot gevolg dat hij vijf jaar militaire dienst moet doen. Daarvoor stelt hij een plaatsvervanger. Hendrik Vierwind uit Putten dient tot 1874 in het vijfde regiment infanterie. Zelf blijft Evert in 1869 werken bij de marinewerf als scheepstimmerman vierde klasse en krijgt op 30 augustus een bevordering tot schrijver. In verband daarmee vraagt dominee Wielenga hem als secretaris in het bestuur van de nieuwe Christelijke Jongelingen Vereniging “Door Liefde Bloeijende”.

Net als Evert begint nicht Anna aan haar eerste baan. Zij verlaat haar ouderlijk huis in Dordrecht weer en begint 7 februari 1870 als naaister in het Stedelijk Krankzinnigengesticht in de Hoogstraat van Rotterdam. Zij woont daar in op kamers. Op zondag pendelt zij met de trein naar Dordrecht. Op 3 april legt zij daar in de oude Augustijnenkerk geloofsbelijdenis af bij de Hervormde dominee Thomas Anthony Fruin.

Carl en Nel raken zoon Pieter op 5 december 1871 kwijt. Hij is op negenjarige leeftijd slachtoffer van een verschrikkelijke pokkenpandemie die van 1870 tot 1873 woedt. Het virus grijpt razendsnel om zich heen, vooral als gevolg van de verplaatsing van soldaten en vluchtelingen in de Frans-Duitse Oorlog. Meer dan 20.000 Nederlanders sterven, van wie 60% jonger dan 10 jaar. Hoewel al tientallen jaren een vaccin bestaat, weigeren de rechtzinnige protestanten en betalen de hoogste tol, vooral ook omdat zij in dichtbevolkte gebieden in een ongezond milieu leven in de nabijheid van het epicentrum Parijs. (4)  

Hendrik krijgt net als Carl vier jaar eerder op 1 april 1872 eervol ontslag. Hij is 61 jaar oud. Zijn functie wordt niet opgeheven, dus is voor hem geen wachtgeld beschikbaar. In plaats daarvan ontvangt hij direct pensioen wegens ligchaamgebrek. Welk gebrek staat niet vermeld. Bij de berekening van het pensioenbedrag zijn de 15 zeejaren niet meegeteld. Hij dient op 4 juni een verzoekschrift in bij de Koning en dat wordt gelukkig gehonoreerd. (5)

Inmiddels is Anna weer thuis in Dordrecht komen wonen. Zij is ziek op 10 oktober 1871 uit Rotterdam vertrokken. Tot ontzetting van haar ouders overlijdt zij op bijna 21-jarige leeftijd op 24 juli 1872. Het is niet bekend of zij ook slachtoffer van de pokkenpandemie is. Hendrik en Naatje zijn nu van al hun vier kinderen beroofd.

Terug   ***   Verder

1. Doopboek Gereformeerde Afgescheiden Gemeente, SA PA 743A, Inv 11,  blad 196 en Inv 43, blad 35.
2. Besluiten eerste helft 1868 inzake staat van dienst, eervol ontslag en wachtgeld. Bijlagen van het Verslag der Handelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 1873-1874, bijlage L, pag. 409 en elk jaar daarna tot en met 1893-1894, pag. 683.
3. Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs 1869-1870.
4. Stadsarchief Amsterdam, 5009 Burgerlijke Stand, Inv 3664 Overlijden 1871, fol 136, akte 9212. W. Rutten, “De vreselijkste aller harpijen. Pokkenepidemieën en pokkenbestrijding in Nederland in de 18de en 19de eeuw”, dissertatie Landbouwuniversiteit, Wageningen 1997, pag. 401.
5.
Brief
van Hendrik aan de Koning, Dordrecht 4 juni 1872. Regionaal Archief Dordrecht, 256 Burgerlijke Stand, Inv 262 Overlijden 1872, fol 147v, akte 586.