In de jaren vijftig wonen de weduwe van de stamvader, haar zoon Jan en haar dochter Nellie in Rotterdam aan de Goudsche Cingel, wijk 13, nr. 883. Daar komt Catharina Margaretha Pieplo op 25 januari 1858 op 74-jarige leeftijd te overlijden. Vijf dagen later is de begrafenis van de vierde klasse op Crooswijk, waar zij in rij 30 in een huurgraf komt. Jan en Nellie verhuizen naar de Hoogstraat, waar zij een woning van de weduwe Canta huren voor 1,50 gulden per week.
Hendrik wordt om niet te achterhalen redenen teruggeplaatst tot Commies der Vierde Klasse, hetgeen de nodige financiële consequenties heeft. Hij wordt in 1859 nog wel door zijn werkgever van Schiedam naar Rotterdam teruggeroepen en krijgt daar zijn oude rang terug. Het gezin woont aan de Mannenlaan wijk 13 nr. 373d en daarna aan het Weenaplein wijk 17 nr. 317. Korte tijd later stijgt hij tot Commies der Tweede Klasse en krijgt Delfshaven als nieuwe standplaats, maar hij hoeft hiervoor nog niet uit Rotterdam te verhuizen.
Carl zit al tien jaar in Amsterdam als hij in 1860 de betrekking Bewaarder bij de Magazijnen van de Marine krijgt toegewezen. Hij had het jaar daarvoor weer een dochter Petronella Wilhelmina gekregen en al na 10 maanden verloren. Kort daarna wordt Carl bevorderd tot Conserveerder van eiken- en andere houtwaren. Hij staat onder het directe bevel van de Magazijnmeester en is speciaal belast met de sortering, conservatie en afgifte van de verschillende houtwaren, waarbij hij van een eigen waarmerk gebruik maakt. Het gaat niet alleen om het aangevoerde en onder zijn beheer in de molen of op de werf te zagen ruwe hout, maar ook om het bij de scheepsbouw vrijkomende afvalhout, dat hij in bruikbaar, wrak en onbruikbaar moet sorteren. In 1862 komt een zoon Pieter. Hij wordt in 1871 slachtoffer van een pokkenepidemie. In 1864 wordt een laatste kind geboren: Hendrik Diederich. In verband met deze uitbreiding verhuist het gezin in 1866 naar de Kattenburgergracht 530, tegenwoordig 13. (1)
Bij Koninklijk Besluit van 1868 wordt de betrekking van Conserveerder opgeheven. Carl krijgt eervol ontslag en wordt in zijn 53-ste levensjaar op wachtgeld gezet. Het jaarlijkse inkomen voor het grote gezin is vanaf dat moment 500 gulden. (2)
Hendrik krijgt weer een nieuwe standplaats: Dordrecht. Op 23 juni 1866 verhuist hij met vrouw Naatje en dochter Anna naar de Kromhout 61. Anna vertrekt dat jaar naar Rotterdam, waar zij naaister wordt aan het Stedelijk Krankzinnigengesticht aan de Hoogstraat, waar haar tante Nellie haar laatste jaar zal wonen. Twee jaar later keert zij terug naar haar ouders in Dordrecht. Vermoedelijk is zij ziek, want zij overlijdt daar op bijna 21-jarige leeftijd op 24 juli 1872. Hendrik en Naatje zijn daarmee van al hun kinderen beroofd. Hendrik had twee maanden eerder op 61-jarige leeftijd eervol ontslag met behoud van pensioen gekregen “wegens ligchaamgebrek”. Zijn 15 zeejaren worden overigens abusievelijk over het hoofd gezien en gecorrigeerd. (3)
Cato, de dochter van Carl en Nel, trouwt in 1874 met Jan van der Tas. Jan was in 1848 in Wateringen geboren als zoon van zoon van broodbakker Leendert van der Tas (1824-1885) en Johanna Beekenkamp v/h geh. Nicolaas van der Vlugt (1822-1863). Jan was op 24-jarige leeftijd naar Amsterdam gekomen met zijn even oude verloofde Maria Otten, die korte tijd later het veld ruimde. Hij had in 1872 de kruidenierswinkel “De hand naar Leiden” op de Leidschestraat bij het Koningsplein gekocht. Cato krijgt acht kinderen bij Jan. Jan is tot zijn dood diaken in de Gereformeerde Kerk en bestuurslid van het oude mannen- en vrouwenhuis, waar hij bekend staat als “Vader Van der Tas”. Hij is medeoprichter van het suppletiefonds voor Christelijke Verzorging van behoeftige krankzinnigen. (4) Bij de huwelijken van de kinderen van Cato verzorgden haar broers Carl, Frits en Hendrik von Meijenfeldt de (christelijke) ceremonie.
Jan en Nellie zijn in Rotterdam achtergebleven en wonen nog aan Goudsche Singel nr. 883 of 77. Op 11 december 1878 overlijdt Jan op 70-jarige leeftijd ongehuwd en kinderloos. Een dag later doen twee agenten bij de gemeenten aangifte en informeren Hendrik. Deze reist twee dagen later per spoor van Dordrecht naar Rotterdam. Hij laat een smid laten komen om twee slotjes open te breken. Hij wikkelt de begrafenis af en noteert aan baten 278,37 gulden tegen 40,22 gulden aan kosten, waardoor de drie erfgenamen ieder bijna 80 gulden ontvangen. Nellie wordt de dag van het overlijden van Jan opgenomen in het Stedelijk Krankzinnigengesticht aan de Hoogstraat.
Hendrik Diederich, de jongste zoon van Carl, werkt in 1879 al op 14-jarige leeftijd zes maanden bij Willem B. Posno in Amsterdam. Hij krijgt een getuigschrift:
… en hem steeds bewijzen van werkzaamheid en volwassenheid heeft gegeven terwijl het slechts met leedwezen is, dat hij genoemden heer, op verzoek zijns vaders, uit zijnen dienst ontslaat.
Op Nellie na zijn nu alle Rotterdamse familieleden overleden of vertrokken naar Dordrecht en Amsterdam. Het is dan al duidelijk dat alleen Carl de familienaam Von Meijenfeldt kan voortzetten en dat de hele familie dan Amsterdams zal zijn.
1. Stadsarchief Amsterdam, Bevolkingsregister 1874-1893, archiefnummer 5000, inventarisnummer 1811, folio 112.
2. Bijlagen van het Verslag der Handelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 1873-1874, bijlage L, pag. 409 en elk jaar daarna tot en met 1893-1894, pag. 683.
3. Regionaal Archief Dordrecht, 256. Burgerlijke Stand en Bevolking, Inventaris 424, blad 41, Inventaris 279, Akte 22. Familiearchief, N.3, nrs. 61-66, over de vergeten zeejaren bij zijn pensioenberekening,
4. De Spiegel, Weekillustratie voor het Christelijk Gezin, 27 juni 1908, blz. 308.