In Amsterdam wordt de derde zoon van Carl von Meijenfeldt in de zomer van 1872 negentien jaar oud. Frits blijkt bij de gemeentelijke inschrijving voor de Nationale Militie net als zijn broers rond de 1 meter 70 lang te zijn, maar bij hem staat geen pokdalig aangezicht genoteerd. De Militieraad wijst hem op 14 maart 1873 als loteling nummer 1417 aan voor de dienst. Als plaatsvervanger stelt hij Wilhelmus Burgers, die op 9 mei tot het vijfde regiment infanterie toetreedt en anderhalf jaar later vrijwillig overgaat naar het koloniaal werfdepot.
Per 1 april 1873 gaat Frits samen met zijn 15-jarige broer Jan werken bij de Amsterdamsche Duinwater-Maatschappij. Dat is een twintig jaar eerder van de grond gekomen particulier initiatief van landsadvocaat en schrijver Jacob van Lennep en genieofficier Vaillant, gefinancierd door enkele Engelse geldschieters. In de duinen gezuiverd drinkwater komt via een buis- en pompsysteem aan bij de Haarlemmerpoort. Vandaar gaat het de stad in naar tappunten waar het volk water kan afhalen voor 1 cent per emmer en naar huizen voor degenen die dat kunnen betalen. Dankzij de hierdoor afnemende zuigelingensterfte en het verbeterde voedsel en vuilafvoer groeit de Amsterdamse bevolking na een eeuw van afname en stilstand en voor het eerst, dit keer niet door migratie maar door natuurlijke aanwas dankzij het dalende sterftecijfer.
Op 17 april 1874 doet Frits geloofsbelijdenis bij de dominee met twee ouderlingen en twee getuigen. Daarmee behoort niemand van het grote gezin van Carl meer tot de Evangelisch-Lutherse kerk. Allemaal behoren zij door doop, belijdenis of aanneming tot de Christelijk Gereformeerde Gemeente van Amsterdam.
Hoewel jonger dan haar drie broers geeft Carl aan zijn 18-jarige dochter Catharina Margaretha als eerste zijn akkoord met een huwelijk. De beoogde bruidegom is de 25-jarige Jan van der Tas, diaken in de kerk, zoon van banketbakker in Wateringen (bij Den Haag) Leendert van der Tas (1824-1885) en Johanna Beekenkamp (1822-1863). Twee jaar eerder kwam hij naar Amsterdam en kocht de kruidenierswinkel ‘De hand naar Leiden’. Een week nadat Cato geloofsbelijdenis bij de dominee heeft gedaan gaat zij op 15 oktober 1874 met Jan van der Tas in ondertrouw en viert op 29 oktober de bruiloft, eerst op het stadhuis, dan in de kerk. Vanwege de minderjarigheid van Cato staat op de trouwakte de instemmende handtekening van Carl. (1)
| 
 | 
 | 
Oom Pieter Kreber, de man van Nels jongste zus Keetje treedt op als de getuige van de bruid. Van Nels andere zussen is Catrina Cornelia een half jaar voor de bruiloft overleden en Anna Sophia al vele jaren weduwe.
De schoolstrijd gaat een volgende fase in. Mede dankzij de hulp van Carl en zijn zonen roepen ouders steeds meer bijzondere Scholen met de Bijbel in het leven. Protestantse leerlingen kunnen voor het eerst naar school of komen van de openbare school. Bij de landelijk verkiezingen voor de Tweede Kamer van 1877 krijgen de liberalen opeens een meerderheid, doordat er maar 100.000 inwoners stemgerechtigd zijn, van wie de helft zijn stem uitbrengt en de telling volgens een districtenstelsel gaat. Deze meerderheid stelt een nieuwe Lager Onderwijswet voor aan het parlement. Alle scholen krijgen zware extra eisen en ontvangen volledig schoolgeld als ze openbaar zijn. Arme christelijke families als de Von Meijenfeldts zijn de dupe: hen komt geen stemrecht toe en moeten toch het hoogste schoolgeld betalen, mede door hun grote gezinnen. Nadat de Schoolwet door Tweede en Eerste Kamer is aangenomen, richt de hoop zich op koning Willem III.
Zoon Evert gaat zich hiervoor na zijn jongelingenwerk inzetten. Januari 1878 laat hij zich verkiezen tot diaken in de Christelijk Gereformeerde kerk, net als zwager Jan drie jaar eerder. Een volkspetitionnement van alle gelovigen in Nederland moet het bijzonder onderwijs alsnog redden.

De Amsterdamse christelijke scholen worden lid van de stuiversvereniging. Het ledental groeit snel naar 2200, rechtspersoonlijkheid wordt verkregen dankzij koninklijke goedkeuring van de statuten, een bestuur met inbegrip van Evert wordt gevormd en een periodiek ‘Neêrlands Hope’ wordt verspreid.
De protestantse sociale beweging wordt niet alleen door dominees en professoren aangevoerd, maar ook door ondernemers. De doopsgezinde Christiaan Pieter van Eeghen had in Amsterdam de toon gezet met eigen protestantse ziekenhuizen, hulp voor zieke prostitués en woningbouw voor armen. De van oorsprong hugenoot Willem Hovy is een vader voor zijn werknemers en vraagt van hen en zichzelf een christelijke levenswijze, met name orthodox protestants. In zijn bedrijf organiseert hij wekelijks besprekingen over de bijbel, zending en algemene, vaderlandse en kerkgeschiedenis. Zijn arbeiders hebben vrije zondagen en christelijke feestdagen met behoud van loon, plus extra loon voor degenen die op die dagen soms doorwerken. Hij stelt fondsen in voor 65-jarigen, weduwen en wezen en arbeidsongeschikten door bij iedereen twee procent loon in te houden en dat zelf te verdubbelen. In de Czaar Peterstraat laat hij 62 arbeiderswoningen en een koffiehuis bouwen.
Medio 1878 is Hovy met zijn vrouw eerste ondertekenaar in Amsterdam van een Smeekschrift aan de koning om de wet niet te tekenen. Jan van der Tas en Cato von Meijenfeldt zijn eveneens ondertekenaar. Verderop staan Carl en Nel en hun zonen Evert, Carl, Frits en Jan. Onder het smeekschrift zetten uiteindelijk 470.000 protestanten en katholieken hun handtekening, bijna vijf keer zo veel als er in het hele land stemgerechtigden zijn. De koning ontvangt een delegatie, maar kan ondanks sympathie staatsrechtelijk zijn handtekening onder de wet niet weigeren.
Zoon Jan is in 1877 vrijgesteld van de Nationale Militie, met de aantekening dat zijn lengte 164 cm is en zijn aangezicht pokdalig. In 1878 doet hij geloofsbelijdenis. Jongste zoon Hendrik is door zijn 14 jaar geen ondertekenaar van het smeekschrift, is nog geen lidmaat en hoeft zich nog niet voor de militie te registreren.
1. Stadsarchief Amsterdam 5009, Inv 1513, fol 86v. Noord-Hollands Archief, 358.157 Huwelijksbijlagen Amsterdam, Reg 11, fol 86v.



