2.4.8. Pokken

Carl von Meijenfeldt concentreert zich op het onderwijs van zijn jongste kinderen. Hij herinnert zich dat op zijn openbare lagere school weinig christelijke deugden werden onderwezen en dat de kerk dat buitenschools niet compenseerde. Sinds de Onderwijswet van 1857 proberen protestanten het openbaar onderwijs van binnenuit te verchristelijken, maar de meesten maken gebruik van de Grondwet van 1848 die bijzonder onderwijs toestaat. De kerken verenigen zich landelijk in de CNSO (Christelijk Nationaal School Onderwijs) om die bijzondere scholen op te zetten. De Hervormde Kerk maakt een uniform onderwijspakket, terwijl de Christelijk Gereformeerde kerk de verantwoordelijkheid bij de ouders van onderop wil leggen. Dat gaat een aantal jaren samen, maar toch komt tot een eigen VGS (Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs). Tijdens de eerste landelijke vergadering op 28 april 1869 in Zwolle gaat het vooral over het financiering zonder geld van staat en kerk. Het bestuur wil naast de al werkzame 25 vrijwillige lokale Agenten voor het inzamelen van geld voor nieuwe scholen een Reizend Agent aanstellen. (1)

Zulk een man kan, indien hij werkelijk een bezadigd, eenigszins ontwikkeld en gemoedelijk Christen is, veel bijdragen tot de uitbreiding der Vereeniging; maar anders ook veel bederven! Daarom wenscht het Bestuur niet met overijling eene keuze te doen en deed het geene oproeping van sollicitanten. Het zat evenwel niet stil, liet de oogen eens rondgaan, in de hoop dat de Heere ons spoedig een geschikt persoon zou doen vinden. Thans zijn wij in onderhandeling getreden met den Heer C. von Meijenfeldt van Amsterdam en hopen, dat wij gelukkig mogen slagen. Het Bestuur stelt zich voor, een Agent, bij wijze van proefneming, voor één jaar te benoemen, met bepaling, dat hij ƒ 200 traktement, f 200 reiskosten en 10% van elken gulden contributie, door hem aangebracht, zal genieten.

Carl is beschikbaar, voldoet aan het profiel en kan de extra inkomsten goed gebruiken. Het bestuur bericht in het weekblad De Bazuin van 6 augustus dat alles rond is en vraagt een ieder hem dringend aan te bevelen, vooral in de ‘voorbede van de Broeders’.

Nichtje Anna in Dordrecht keert opnieuw terug naar Rotterdam om met haar eerste baan te starten. Op 7 februari 1870 begint zij als naaister in het Stedelijk Krankzinnigengesticht in de Hoogstraat, waar zij op kamers gaat wonen. Zo nu en dan pendelt zij met de trein naar Dordrecht, zoals op 3 april om bij de hervormde dominee Thomas Anthony Fruin geloofsbelijdenis af te leggen in de Augustijnenkerk, bij Carl welbekend van de Dordtse Synode.

Op 21 mei 1870 is het feest op Kattenburg. Carl en Nel vieren hun 25-jarig huwelijksfeest. Zoon Carl Frederik gaat een week na zijn 20ste verjaardag door de ‘wasstraat’ van de Nationale Militie. Hij is 168 centimeter lang, heeft ook een pokdalig aangezicht en krijgt op 13 maart 1871 met lotnummer 73 vrijstelling wegens broederdienst. Op 20 april doet hij bij de dominee en twee ouderlingen met twee getuigen geloofsbelijdenis. 

Of de pokdalig omschreven aangezichten van Evert en Carl Frederik er op duiden dat zij in in hun jeugd de pokken hebben gehad is niet met zekerheid te zeggen. In 1871 heerst een verschrikkelijke pokkenpandemie, die zevenjarig broertje Hendrik overleeft maar waardoor negenjarig broertje Pieter op 5 december 1871 overlijdt. Het virus grijpt razendsnel om zich heen, vooral als gevolg van de verplaatsing van soldaten en vluchtelingen in de Frans-Duitse Oorlog van 1870, in het toch al ongezonde milieu van de dichtbevolkte gebieden wijd rondom het epicentrum Parijs. Meer dan 20.000 Nederlanders sterven, van wie 60% jonger dan 10 jaar. De ziekte is weliswaar niet heel besmettelijk, maar wel dodelijk door langer contact thuis of op school. Na een incubatietijd van ongeveer 12 dagen volgen zware hoofdpijnen, hoge koorts, huiduitslag van rode stipjes en blaasjes tot zwerende en stinkende grijze puisten, shocktoestand en de dood. Al tientallen jaren bestaat een vaccin; rechtzinnige protestanten met hun weigerachtige houding betalen de hoogste tol. Vermoedelijk waren Pieter en Hendrik wel gevaccineerd, omdat dit in Amsterdam op school verplicht is en enkele pokkenbriefjes bewaard zijn gebleven. (2)

Na Carl krijgt ook Hendrik eervol ontslag bij de Rijksoverheid. Per 1 april 1872 gaat hij weg bij het Ministerie van Financiën. Zijn functie wordt niet opgeheven en hij krijgt geen wachtgeld. Voor militairen en burgers in rijksdienst is er gelukkig wel een pensioenregeling. De begin vanaf de 65ste verjaardag, terwijl Hendrik pas 61 is. Hij krijgt eervol ontslag wegens ligchaamgebrek en daarvoor geldt de wet ook, net als voor weduwen en minderjarige wezen. Of het lichaamsgebrek serieus of een soort vervroegd pensioen is blijft onbekend. Het toegekende bedrag is f 387 per jaar. Hendrik kijkt als man van cijfers scherp naar de berekening van het pensioenbedrag en ziet dat zijn 15 zeejaren in strijd met de wet niet zijn meegeteld. Zijn verzoekschrift bij de Koning van 4 juni heeft succes. (3)

Anna woont in die tijd weer thuis. Zij was het vorige jaar op 10 oktober als naaister ziek uit Rotterdam weg gegaan. Thuis sterkt zij niet aan maar gaat achteruit. Tot ontzetting van haar ouders sterft zij op 24 juli 1872, nog net geen 21 jaar oud. Mogelijk is zij een slachtoffer van de pokkenpandemie. Hendrik en Naatje zijn nu van al hun vier kinderen beroofd. (4)

Terug   ***   Verder

1. Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs 1869-1870.
2. Stadsarchief Amsterdam, 5009 Burgerlijke Stand, Inv 3664 Overlijden 1871, fol 136, akte 9212. W. Rutten, “De vreselijkste aller harpijen. Pokkenepidemieën en pokkenbestrijding in Nederland in de 18de en 19de eeuw”, dissertatie Landbouwuniversiteit, Wageningen 1997, pag. 401.
3. Wet betreffende de burgerlijke pensioenen van 9 mei 1846 Stb 24, gewijzigd bij Wet van 3 mei 1851 Stb 49. Concept-brief d.d. 4 juni 1872 van Hendrik aan de Koning.
4. Regionaal Archief Dordrecht, 256 Burgerlijke Stand, Inv 262 Overlijden 1872, fol 147v, akte 586.