De naam van het geslacht Meijer wordt ook wel gespeld Meier, Mejer of Meyer. Het gebied waarin het geslacht leeft heet Lijfland, dat het grootste deel van het huidige Estland en Letland omvat. Over de herkomst van het geslacht is het volgende te zeggen.
In elk geval stammen de Meijers niet af van de inheemse bevolking, zoals de Lijven, Esten en Letgallen. Pas eeuwen later krijgen die de kans gemengd te trouwen, hogere functies te bekleden en tot de adellijke stand door te dringen. De Meijers komen van buiten. Uit het zuidelijke Litouwen, het oostelijke Naugard en Pleskau of Scandinavië zijn in de loop der eeuwen weinig kolonisten gekomen, maar uit het westen veel. Vanwege hun naam, functies en taal kan het niet anders zijn dan dat voor de Meijers ook geldt.
In het westen ligt dan het Heilige Rooms Rijk der Duitse Natie. Tot de kruisridders, monnik-ridders of geestelijken die vanuit daar naar Lijfland trekken behoren de Meijers niet. Hun hun naam komt niet voor op de uitputtende lijsten en zij hebben iets wat anders verboden zou zijn: gezinnen en bezittingen. Hoewel het niet onmogelijk is dat zij handelaren naar de Hanzesteden Riga en Reval zijn, doet de naam Meijer veel eerder denken aan vrijboeren (Landsassen). Deze koloniseren Lijfland door het inrichten van een grote hoeve en het afnemen van voedsel en legerdienst van omwonende horige boeren. Die werken daar aan mee omdat zij een vast prijs krijgen, een gering deel van de oogst hoeven af te staan en een bescheiden militaire inspanning gevraagd wordt: hervart (veldtocht), lantwern (verdediging) en borchbuunge (fortificatie). Later worden de boeren uitgebuit en slachtoffer van honger, ziekte en geweld. (1)
Nadat de stroom kolonisten opdroogt lokken de ridders en geestelijken landadel uit het westen met tijdelijke vrijstelling van verplichtingen en kwantumkorting voor grotere landgoederen (100 tot soms 1000 hectare). Na verloop van tijd bouwt die landadel hun rechten uit tot erfgoederen (allodiale eigendom). Ministerialen (dienstmannen) verwerven geleidelijk adellijke titels. In de late middeleeuwen verwatert dit tot één term: vazallen. Hoogstwaarschijnlijk zitten de Meijers bij deze tweede instroom en zijn afkomstig uit het noordwesten van het Heilige Roomse Rijk, waar landgoedbeheerders niet schulze maar meier heten: Rijnland, Westfalen, Gelre en Utrecht.
1. Jaan Kross, “Kolme katku vahel”, Tallinn 1985, vert. “Tussen drie plagen”, Amsterdam 2018.