Johan August heeft ondanks de achterstallige soldijen die hij heeft kunnen innen en de financiële inbreng van zijn zijn zoons opnieuw geldzorgen. Gelukkig is de hypotheek op het huis afgelost en kan hij op 11 december 1829 een nieuwe afsluiten bij korenmolenaar Wessel Koops. Hij verhoogte de hypotheek van 200 maar 500 gulden, met een jaarlijkse aflossing van 50 gulden tegen 5% rente. Dit betekent dat hij 10 jaar lang moet afbetalen, het eerste jaar f 75 en de jaren daarna steeds iets minder. (1)
In die tijd wordt hij drie keer grootvader, maar hoogstwaarschijnlijk weet hij daar niets van af. Zijn oudste dochter Wilhelmina Augusta bevalt op 16 november 1828 van een zoon Johannes Nicolaas, op 25 oktober 1830 van een dochter Johanna Susanna en op 15 oktober 1832 van een zoon Arend Casper Franciscus. De eerste twee op de Elandsgracht 35 en de derde op de Geertruisteeg 23 in Amsterdam. Alle drie krijgen een hervormde doop volgens het geloof van hun de vader Arendt van Paddenburg. (2)
Medio 1830 wordt Johan August zeventig jaar oud. Het gezin viert zijn verjaardag. De kinderen wensen hun vader voorspoed en godsvrucht toe in een handgeschreven felicitatie.
Heilwensch op de Verjaardag van onzen Zeer geEerbiedigde & geliefden Vader
Familiearchief N, nr. 41.
Een datum ontbreekt en een leeftijd noemen zij niet, maar omdat dit de enig bewaard gebleven felicitatie is, ligt zijn zeventigste verjaardag voor de hand.
In Europa is het jaar 1830 niet rustig. De gegoede middenklasse richt zich met een golf van protest en opstand tegen hun autocratische vorsten. Deze zien zich gedwongen afstand te doen van hun troon, zoals Karel X in Frankrijk, of de helft daarvan, zoals Willem I die België kwijt raakt. Toch wil Johan August rond deze tijd naar Zweden reizen. Als ervaren zeeman kan hij daar niet tegenop hebben gezien. Kustvaarders nemen vanuit Rotterdam regelmatig passagiers mee. Een reis kost vier tot vijf dagen en is niet al te duur. Zijn zoons weten hem vanwege zijn leeftijd toch van zijn voornemen af te houden, maar hij reist wel naar zijn zus in Marlow. (3)
Zoon Hendrik maakt dat allemaal niet mee, maar wel het laatste deel van de Java-Oorlog en de invoering van het Cultuurstelsel met gedwongen teelt en oogstafgifte. Na een verblijf van ongeveer drie jaar vertrekt hij op 16 juni 1831 uit Batavia huiswaarts aan boord van de Leije. Onderweg sterven verscheidene manschappen en zijn velen ziek. Als Hendrik op 6 oktober op de rede van Vlissingen aankomt gaat hij niet meteen naar huis, maar krijgt van 9 tot 21 oktober een behandeling in het plaatselijke hospitaal. Na overplaatsing op de Minerva verzoekt en krijgt hij ontslag. Daarmee komt zijn totale diensttijd op zes jaar, tien maanden en 17 dagen te staan. Zijn financiële afrekening komt uit op f 465. (4)
Hendrik bezint zich in het jaar 1832 op zijn toekomst. Om te beginnen vraagt en krijgt hij op 26 maart totale vrijstelling van de Nationale Militie. Hij heeft zijn dienst immers bij de marine volbracht. Nu is hij vrij te solliciteren bij de koopvaardij. Ondanks zijn opgedane vaardigheden heeft hij weinig succes. Op 12 juli van dat jaar legt hij nog net voordat hij 22 wordt zijn uitgestelde geloofsbelijdenis af bij dominee Fortmeijer. (5)
Er zit voor Hendrik niets anders op dan in dienst te gaan bij zijn vorige werkgever. Op 22 december 1832 begint hij als stuurman op de Schelde. Willem I houdt de citadel van Antwerpen en de forten langs de rivier bezet om een beter eindakkoord over de Belgische afscheiding af te dwingen. De koning vereert zijn held Van Speijk, die bijna twee jaar eerder zichzelf en zijn bemanning opblies toen wat kadevolk in de haven zijn kanonneerboot bestormde, naar zeggen onder de uitroep Dan liever de lucht in, maar zonder enige militaire betekenis. Een Brits-Franse ultimatum voor het bereiken van een akkoord is inmiddels verstreken. Een dag na de komst van Hendrik geeft het Nederlandse garnizoen in de citadel zich over na een Frans bombardement. Nog weet de koning zijn akkoord met de afscheiding ruim zes jaar te rekken.
In Marlow sterven in 1832 veel van de ruim 1.000 inwoners aan cholera. Augusta Juliana, haar man en kun kinderen overleven. Zij reist in 1833 samen met haar 48-jarige dochter naar Hohen Sprenz, zo’n 40 kilometer westwaarts, om allebei doopgetuige te zijn bij haar 35-jarige zoon Carl Heinrich Thilo. (6)
Carl is al zo’n zeven jaar scheeptimmerman op ’s Rijks Werf in Rotterdam. Na een periode van leerling en daarna knecht is hij nu scheepmaker. Op 18 maart 1834 doet hij geloofsbelijdenis bij de dominee Fortmeijer. Na zijn verjaardag volgt ook zijn inschrijving bij de Nationale Militie. Hij meet 1 el, 7 palmen en 5 duimen (182,5 cm). Dat is tien centimeter langer dan zijn broer Jan en voor die tijd behoorlijk lang. Zijn ovale gezicht, blauwe ogen en bruin haar zijn minder onderscheidend. Carl krijgt nummer 1387. Ondanks dit hoge nummer wordt hij geen loteling, omdat hij al een functie bij de Koninklijke Marine heeft. (7)
1. Notarieel Archief, Stadsarchief Rotterdam 445, Inv 1329-1331.
2. Geboorteakte 1828, Stadsarchief Amsterdam 5009, Inv 295, fol 195v. Geboorteakte 1830, SA 5009, Inv 314, fol 154v. Geboorteakte 1832, SA 5009, Inv 335, fol 31v.
3. Zijn kleinkinderen noemen niet Marlow maar Magdeburg, vermoedelijk een fout [CG-15]. Daar woont in 1830 wel een stadsrechter Friedrich Thilo, aldus A.R. Buchholz, Amtsleiter Stadtarchiv Magdeburg [CH-228 CH-229 en CH-230]. Echter, de gelijknamige Rotterdamse doopgetuige uit 1815 woont niet daar, maar bij Rostock.
4. Soldij-Rolle van Z.M. Korvet Leije, Nationaal Archief 2.12.14, Inv 326, fol 21.
5. Register ledematen Augsburgsche Geloofsbelijdenisse, SR Inv 254, blad 73.
6. Evangelische Kirche Hohen Sprenz, Taufen 1788-1860, Fol. 281, 1) Auguste Thilo aus Marlow, 2) Friderice Prilwitz geb. Thilo.
7. Militaire Zaken 1834, Stadsarchief Rotterdam 356, Inv 94, nr 508.