Het geslacht uit Bremen begint bij Wilken Meijer. Hij is in 1636 kapitein (Hauptmann) en laat 30 karrevrachten (Fuder) wijn opslaan. Vanwege de Dertigjarige Oorlog wordt hem daarvoor extra geld gevraagd, dat hij noodgedwongen betaalt. Blijkbaar slaat hem dat niet uit het veld, want in de Vrije Hanzestad Bremen wordt hij gemeentelijk wijnmeester (Ratskellermeister). (1) In 1653 is hij dermate welgesteld, dat hij het meierrecht van het Gut Grolland koopt, een ooit door Hollanders ontgonnen gebied ten westen van de stad, in het hertogdom Delmenhorst. (2)
Wilken’s zoon Wilhelm woont in het zuidelijk van Grolland gelegen dorp Stuhr. Hij huwt daar met een telg van het oeroude geslacht Von der Lieth. Volgens zijn latere adelsbrief (1704) heet zij Emerentia en haar vader Johann Dietrich (1642-1682). Die vader was burgemeester van Verden en Inspecteur van het Academisch Gymnasium en eerder Kurbrandenburgse Raad, Krijgscommissaris, Oberamtmann en Direkteur van de stad Jerichow. In 1697 was hij samen met zijn broer Tido Heinrich (1646-1698) in de rijksadelstand verheven en was zijn andere broer Diederich naar Den Haag vertrokken, omdat hij het onderspit had moeten delven in een theologisch discours (diens dochter Charlotte Elisabeth trouwt in Suriname met drie achtereenvolgende gouverneurs-generaal van Suriname). Het Ridderboek van Bremen en Verden (3) bevestigt de namen en functies van Johann von der Lieth, voegt toe dat zijn vrouw Euphrosina Elisabeth von Friedeborn heet, maar noemt niet Emerentia maar Judith Helena Louisa als dochter, terwijl Wilhelm Meijer geheel ontbreekt. De adelsbrief en het ridderboek gaan identiek vele generaties terug in deze tak van het geslacht Von der Lieth, die begint met Claus rond 1400. Twee andere bronnen noemen Emerentia ook als dochter van Verden’s burgemeester Johan Diedrich von der Lieth (-1701), maar haar leefjaren 1687-1758 vallen na de geboorte van haar zoon Wilhelm en haar moeder heet ditmaal Catharine Hedewig von Bardenfleth . (4)
Delmenhorst is in bezit van de graven van Oldenburg. Door vererving is dat vanaf 1667 de Deense koning. Deze valt in 1675 samen met Brandenburg (dat uit is op verovering van Zweeds-Pommeren) Bremen en Verden binnen. De verschillende onderdelen van de Vrede van Nijmegen leidt tot teruggave van de veroveringen aan Zweden. Denemarken is weigerachtig; daarom stuurt Lodewijk XIV in de zomer van 1679 een klein Frans leger onder Marquis de Joyeuse naar Stuhr met het dreigement dat Oldenburg aan Zweden en Delmenhorst aan Münster zal toevallen. Na betaling van een schadeloosstelling en levering van proviand komt op 2 september een einde aan de gevechten.
In 1660 (of 1667) was een zoon geboren die opnieuw de naam Wilhelm had gekregen. Net als zijn grootvader Wilken gaat hij in militaire dienst. Hij treedt toe tot de compagnie van kapitein Johann Dietrich von der Lieth, de broer van zijn moeder, dat door Christiaan V, koning van Denemarken, is geworven. Hij begint in 1686 als cadet en doet mee aan de omsingeling van de vrije Hanzestad Hamburg. De Deense koning schiet de stad als landsheer te hulp, maar vraagt daarvoor zo’n hoge prijs dat hij zich moet terugtrekken voor een Brandenburgs-Brunswijks leger. Wilhelm wordt daarna onderofficier. Na drie jaar komt zijn vader te overlijden en verlaat hij gedurende twee jaar het krijgsveld. In 1692 neemt hij weer dienst, ditmaal bij de dragonders van kolonel Von Bottmar. Daar krijgt hij zijn eerste officiersrang als vaandrig.
Wilhelm trouwt in 1694 met Hannen (Sophia) Elisabeth Meijer. De echtelieden hebben dus dezelfde achternaam. Zij is in 1667 geboren en zal tot 1728 leven. Zij komt uit een oud geslacht Meijer. Haar vader is Johann Frantz Meijer uit Mehringen, net ten noorden van Hoya, 50 km vanaf Bremen stroomopwaarts aan de Wezer. Het echtpaar krijgt vier kinderen: Emerentia Maria (1695), Wilhelm (1695), Anna Lucia (1697) en Herman Dieterich (1701). (5)
In zijn huwelijksjaar 1694 wordt Wilhelm Meijer tot tweede luitenant benoemd en een jaar later tot eerste luitenant. In 1698 valt Frankrijk binnen, waardoor hij de dienst verlaat. Een jaar later stelt de nieuw aangetreden Deense koning Frederik IV hem aan tot kapitein over een landmilitie en in 1701 in het Lijfregiment infanterie onder kolonel en brigade-generaal baron Von Wendell. Maart 1703 treedt hij toe tot het nieuwe geworven Deens regiment cavalerie van kolonel Von Dithmersen in de rang van majoor (Oberstwachtmeister). Het regiment behoort bij het Deense corps onder luitenant-generaal Adam Friedrich von Trampe in keizerlijke dienst. De keizerlijk commissaris Brentano di Cimarolo komt in Oldenburg de troepen leiden.
1. H. Entholt, “Der Bremer Ratskeller”, Bremen 2013, pag. 15-16.
2. R. Kutzki e.a., Grolland – Wikipedia.
3. Mushard, “Bremisch= und Verdischer Ritter-Sahl, oder Denckmahl Der Urhalten Berühmten Hoch=Adelichen Geschlechter, Insonderheit der Hochlöblichen Ritterschaft In Denen Hertzogthümern Bremen und Verden, Wobey auch Zugleich von den alten Marckgraffen zu Stade, Graffen zu Leßmona, Stotel, Diepholtz und Waldenberg, Edlen Herren zu Mackenstede und Stumpenhausen, wie auch Frey-Herren von Bederkesa, Hasseldorff und Bramstede Nachricht ertheilet wird ; Anjetzt mit einigen Supplementis und Verbesserungen zu finden”, Bremen 1720, pag. 366.
4. CompGen, Databanken, GedBas, Von der Lieth. Skeel, Schaffalitzky og Ahlefeldt, Stamtavler over danske adelsslægter, samt familierne Holbek, Bruun og Santasilia, Von der Lieth.
5. B. Salewski, “Ortsfamilienbuch Stuhr und umliegende Gemeinden”, von Meyerfeld. Kirchenbücher der Ev. Luth. Kirchengemeinde Stuhr 1716-1875, Niedersächsisches Staatsarchiv, Oldenburg Seelenregister 1662, 1675, 1581.
6. Brief van 25 augustus 2004 van F. Hopfgarten (namens Die Maus, Gesellschaft für Familienforschung e.V., Bremen) [CH-395].