1.1.3. Oeroude adel

Het geslacht Meijer in Lijfland is van oeroude adel. Die term is ontleend aan een Zweeds wapenboek. (1) De titels, leengoederen, huwelijken, wapens en functies van de familieleden rechtvaardigen die term wel.

Titels

De titulatuur “Herr” van de eerst bekende Meijer duidt meteen al op adelstand. Het betekent dat hij op basis van het plaatselijk geldend feodaal leenstelsel heerser over een grondgebied is, in bruikleen verkregen van een leenheer. De Grootmeester van de Duitse Orde is wat hoog gegrepen als leenheer, maar de Landmeester in Lijfland of diens regionale Komtur ligt voor de hand. De onder hen ressorterende lokale Vogt is niet bevoegd leenrechten en adelstand te verstrekken.

Het leengoed Bubus van de eerste Meijer ligt in het gerecht Segewold (Sigulda). De daar zetelende Komtur komt in aanmerking het leenrecht en de adelstand te hebben toegekend. Vanaf 1387 krijgt de Komtur van Segewold de benaming Landmaarschalk en twee van deze Landmaarschalken worden in die tijd vervolgens Landmeester: Bernd von der Borg (1471-1483) en Wolter von Plettenberg (1494-1535). De laatste arriveert in 1460 in Lijfland en is tien jaar eerder in Westfalen geboren op kasteel Haus Meyerich bij de toen derde Duitse stad Soest. In dit verband is de naam van het kasteel bijzonder.

Een adelsbrief of privilegedocument voor Meijer is niet gevonden. De naam komt ook niet voor in adelsregisters, zoals de Almanach de Gotha of het handvest Stadga. (2) Alleen bij de Lijflandse Ridderschap van 1700 staat de naam, zij het de Zweedse naam Meijerfeldt, die niet in de Lijflandse maar Zweedse ridderschap geïmmatriculeerd is. (3)

Leengoederen

De Meijers bezitten twee leengoederen: in 1480 Bubus en vanaf 1624 Festen. Bubus ligt 50 km ten noorden van Rīga en 12 km van de Oostzeekust. Omdat het daarna niet meer wordt genoemd is het blijkbaar geen erfleen. Festen ligt 130 km ten oosten van Riga. Bij de binnenkomst van de Zweedse koning geeft hij het uit als erfleen aan de Meijers, totdat het verloren gaat door de inname van Riga in 1710. Deze twee leengoederen worden elders behandeld.

Huwelijken

De vrouwen van de Meijers hebben de achternamen Fahrensbach, Tiesenhausen, Wrangel, Bremen en Taube. Dit zijn stuk voor stuk hoog-adellijke vazallengeslachten in Lijfland. De dochters worden in die tijd uitgehuwelijkt en dat is natuurlijk aan een aanzienlijke partij. In de volgende paragrafen worden de vrouwen en hun families één voor één behandeld.

Wapens

Het dragen van een wapen is voorbehouden aan de adel. De Meijers dragen een wapen: een witte (zilver, argent) sikkel in een blauw (azuur) veld. (4) Dit wapen komt terug in het hartschild van het latere Zweedse wapen. 


Wapenschild van het geslacht Meijer
Ontwerp Lester von Meijenfeldt

Een sikkel is een snijmes. Het lemmet is van metaal, niet al te lang (gemiddeld 45 cm), dun en vlijmscherp. Het meest bekende is de maanvorm van het lemmet; eigenlijk is het juister om omgekeerd bij nieuwe c.q. halve maan naar de sikkelvorm te verwijzen. Een sikkel heeft een korte steel of handvat. De sikkel is eerst en vooral een landbouwgereedschap om gras, riet of koren te snijden of snoeien. De kromming van het lemmet maakt het mogelijk meerdere stengels tegelijk af te snijden. Door de korte steel kan met één hand gesneden worden, terwijl het gewas met de andere hand wordt vastgepakt. Pas sinds eind negentiende eeuw wordt dit geleidelijk machinaal gedaan. Daarnaast wordt een sikkel als handwapen gebruikt, maar dan met een iets verlengd handvat om een betere balans bij het gevecht te krijgen.

De Grieken, Kelten en Germanen gebruikten de sikkel als symbool, waaraan vaak een mythe ten grondslag lag. In het meer recente verleden is de sikkel in combinatie met de hamer door het communisme als symbool voor de boeren respectievelijk arbeiders gebruikt. Als heraldisch figuur is de sikkel goed bekend. Het duidt op een boerenafkomst en is een teken van hoop op een vruchtbare toekomst, maar er is tevens een militaire uitleg. Indien de snede getand is behoort dit in de beschrijving vermeld te worden.

In de Zweedse wapenbrief van 1674 staat niets over een tanding, maar de wapenplaat in het Ridderhuis in Stockholm laat een getand lemmet zien. In het wapen van 1674 wordt de sikkel vastgehouden door een geharnaste arm; het is dus denkbaar dat de militaire betekenis eerder bestond en dat het lemmet al in 1480 getand was. In elk geval zijn beide interpretaties verenigbaar met de meiertraditie van de familie.

Functies

De Meijers bekleden zowel onder de Landmeester van de Duitse Orde als onder de Zweedse gouverneur hoge militaire functies (kasteelheer, slotcommandant, ritmeester) en bestuurlijke functies (stadhouder, landrechter). In de volgende paragrafen worden de functies één voor één behandeld.

Terug   ***   Verder

1. C.A. Klingspor, “Sveriges Rid­derskaps och Adels Vapen­bok”, Stockholm 1886, pag. 14:4.
2. In 1280 opgesteld door koning Magnus Birgersson Ladulås ter financiering van de verdediging van het koninkrijk Zweden, na discussie met de ouderenraad van grootgrondbezitters, die te paard militaire dienst vervullen of daarvoor voetsoldaten leveren (paardendienst) gecompenseerd met belastingvrijstelling en eigen belastinginning. Gesproken wordt van ‘wereldlijke verlossing’ als tegenhanger van de geestelijke verlossing van de mens door God.
3. “
Der Liefländischen Ritterschafft, Wie auch, Des Magistrats, und der Bürgerschafft, zu Riga, über des Infamen und Verrähterischen Johan Reinhold Patkuls Auffrührisches Verfahren und Calumnieuse Beschuldigungen; Bey dem in Riga Anno 1700. gehaltenen Landt-Tage, Auffgesetzte, und an Ihro K. Majest. von Schweden Raht, Feld Marschal und General-Gouverneur in Liefland, Den Hochwohlgebohrnen Herrn, Grafen Erich Dahlberg überreichte Declarationes Und Erklärunge”, Riga 10 juli 1700.
4. A.A. von Stiernman, “Svecia Illustris, Slägttaflor öfver de på Svenska Riddarhuset until år …. introducerade ätter i alfabetisk ordning”, Uppsala Universitätsbibliotek, handskriften, X. Svensk genealogi och biografi, del 18 (M-O), Mejerfelt, “förde i wapn en
hwit skära i blått fält”