2.2.9. Rekest

Na zijn ontslag bij de marine ontvangt Johan August geen gouden handdruk of pensioen, integendeel, hij moet zijn achterstallige soldij binnen zien te krijgen. Dat geldt vermoedelijk niet voor zijn traktement, want gedurende 8½ jaar heeft hij elk kwartaal f 62,50 kunnen (laten) ophalen. Van zijn maanden en dagen aan boord van oorlogsschepen is uit de rollen het volgende financiële overzicht te maken:

BEGIN EIND PERIODE BEREKENING
26-02-1804 31-12-1805 22 mnd + 4 dag à f 30 = f 664
Brutus – Kikkert   Voorschotten en betalingen
– f 220,17 = f 443.3
01-01-1806 31-12-1806 12 mnd à f 30 = f 360
Braband – Kikkert Voorschotten en betalingen f 244.16 = f 115,5
01-01-1807 31-03-1808 15 mnd à f 30 = 450
Braband – Kikkert Voorschotten en betalingen f 143.5 = f 306.15
01-04-1808 17-04-1808 17 dag à f 30 = 17
Wadden – Kikkert Voorschotten en betalingen f 38.16 = f 21.16
18-04-1808 30-06-1808 2 mnd + 13 dag à f 30 = 73
Braband– Melvill Voorschotten en betalingen f 45.14 = f 27.6
Texel – Hofmeijer 01-07-1808 Niet aan boord Geen soldij
Armade – Verdooren 11-08-1809 Niet aan boord Geen soldij

Op de eerste en derde soldijrol staat aangetekend “Compenseerd bij ’t Fonds”, gevolgd door een bedrag. Het bedrag is zo substantieel, dat het niet gaat om de inhoudingen van enkele stuivers van het traktement en soldij voor kwekelingen, voor weduwen en voor oude zeelieden. Dat bedrag wordt niet uitgekeerd, maar met maandbrief gestald bij het laatstbedoelde fonds. Nu is het voor Johan August zaak het er uit te krijgen. In diverse advertenties medio februari 1809 roept de Minister van Marine en Koloniën ontslagen zeelieden op zich daarvoor tot de directeur van het fonds te wenden. (1) 

Na verscheidene vergeefse pogingen richt Johan August zich met een verzoekschrift tot de Minister zelf.

Kleurentekening gemaakt door Johan August 

Om het te laten opvallen maakt hij een kleurrijk papier, met bovenop kroon, wapen en rood-wit-blauwe vlaggen en wimpels van het Koninkrijk Holland. Rondom tekent hij brandbommen, kogels en kanonnen om zijn werk als konstabel te illustreren. In het midden schrijft en ondertekent hij op een peervormig omlijnd plaket een gedicht met de titel Een Blijk van Hulde en trouw  eerbiedig opgedraagen, waarvan de laatste regel luidt: Dat op ’t gedaan verzoek een gunstig antwoord schenkt. (2)

Johan August voegt dit bij een door hem zelf geschreven rekest van twee bladzijden, gedateerd 17 maart 1810 vanuit de Boomstraat 5. Daarin schrijft hij in de periode 1804-1809 gage te hebben ontvangen over ’s Konings tijd, maar niet over de Bataafsche tijd. Over die eerste helft zegt hij meermaals geld uit zijn Maandbrief op ’t Fonts te hebben aangevraagd, zelfs met een beroep op de eerdergenoemde krantenadvertentie, maar vergeefs

Achterzijde request aan minister Paulus van der Heim

Johan August roept de hulp van de Minister in, om de met zwaar werk eerlijk verdiende gelden bij het fonds los te krijgen om niet brodeloos met vrouw en kinderen thuis te zitten. (3)

De timing van dit verzoek had beter gekund. Enkele maanden later treedt koning Lodewijk Napoleon af en daardoor ook zijn ministers. Door de inlijving bij het Franse Keizerrijk blijven alle verzoekschriften liggen. In 1814 wordt bij soeverein besluit een commissie in het leven geroepen, die de opdracht heeft de achterstanden uit de Franse tijd te liquideren. Pas in 1826 komt zij met de uitkomst voor de vorderingen van de marine. De naam van Johan August verschijnt enkele malen in de Nederlandse Staatscourant. (4)

Hij krijgt als belanghebbende bij het vereffenen van achterstallige scheepssoldijen van de Brutus en de Braband onder Kikkert de oproep om bij het Ministerie van Financiën in Den Haag documenten over te leggen, die na onderzoek kunnen leiden tot het uitreiken van ‘bewijzen van vereffening’ om bij de kassa te innen.

Terug   ***   Verder

1. Koninklijke Courant, 16 februari 1809. Amsterdamsche Courant, 18 februari 1809.
2.
Gekleurde gravure op papier 15,5 x 19,2 cm. Gelders Archief, Collectie Alexander Ver Huell, 2039-1781.
3. Request aan de Minister van Marine en Koloniën, NA 2.01.29.01, Inv 327, fol 193-194.
4. Nederlandsche Staatscourant, Bijvoegsel, 27 mei, 31 mei, 30 juni en 5 juli 1826.