Johan August zwaait weliswaar af van de vloot, maar neemt nog geen afscheid van de marine. Hij gaat op zoek werkzaamheden aan het geschut aan wal en naar uitbetaling van zijn achterstallige soldij. Zijn vaste traktement van f 62,50 per kwartaal heeft hij gedurende 8½ jaar kunnen (laten) ophalen, maar het soldij dat hij heeft verdiend tussen 1804 en 1809 aan boord van oorlogsschepen moet hij nog deels binnenkrijgen. Op de scheepsrollen staat het volgende aangetekend: (1)
Scheepsrol |
Begin-/Einddatum |
Soldij f 30 per maand |
280 Brutus Kikkert Const-Major fol 10 |
26-02-1804 / 31-12-1805 22 maanden, 4 dagen |
664 – 220,17 = f 443.3 Comp: bij Fonds 312.2 Pieploo 30 |
355 Braband Kikkert C-M fol 10 |
01-01-1806 / 31-12-1806 12 maanden |
360 – 244.16 = f 115,5 Betaald |
359 Braband Kikkert C-M fol 10 |
01-01-1807 / 31-03-1808 15 maanden |
450 – 143.5 = f 306.15 Comp: bij Fonds 289.16 |
381 Wadden Kikkert C-M fol 10 |
01-04-1808 / 17-04-1808 17 dagen |
17 – 38.16 = tekort f 21.16 |
387 Braband Melvill C-M fol 10 |
18-04-1808 / 30-6-1808 2 maanden, 13 dagen |
73 – 45.14 incl. tekort = f 27.6 bij ’t Fonds betaald |
383 Texel Hofmeyer C-M fol D |
01-07-1808 niet aan boord |
0 |
401 Armade Verdooren, Commdr fol 733 | 11-08-1809 niet aan boord |
0 f 40 per maand |
Op drie rollen staat een referentie aan een fonds. Dat is het Fonds voor kwekelingen, weduwen en oude en gebrekkige zeelieden uit 1785. De voeding bestaat uit stuivers inhoudingen op alle soldijen en beleningen met grotere delen van het soldij. In een advertentie medio februari 1809 roept de Minister van Marine en Koloniën Paulus van der Heim ontslagen zeelieden op, om zich voor de uitbetaling van achterstanden en beleningen te wenden tot de directeur van het fonds. In Amsterdam is dat Lambert van Olivier Boogmaker. (2)
Na een jaar van vergeefse pogingen richt Johan August zich met een verzoekschrift tot de Minister zelf. Om het te laten opvallen maakt hij een kleurrijk schutblad. (3)
Hij tekent een peervormig omlijnd plaket met een tekst. De titel luidt Een Blijk van Hulde en trouw eerbiedig opgedraagen. Dan komen tien dichtregels en een slotregel Dat op ’t gedaan verzoek Een gunstig antwoord schenkt. Tenslotte de ondertekening J.A.v. Meijenfeldt. Bovenop tekent hij een kroon, een wapen met lauriertakken en rood-wit-blauwe vlaggen en wimpels, allemaal verwijzend naar het Koninkrijk Holland. Rondom het plaket tekent hij brandbommen, kogels en kanonnen, alles verwijzend naar zijn functie als konstabel.
Na dit schutblad volgt een brief van twee kantjes, gedateerd 17 maart 1810 en handgeschreven vanuit de Boomstraat 5. Daarin zegt Johan August in de periode 1804-1809 op de Braband gediend te hebben, maar alleen gage te hebben ontvangen over ’s Konings tijd, niet over de Bataafsche tijd. Hij zegt meermaals geld uit zijn Maandbrief op ’t Fonts te hebben gevraagd. Zelfs met een beroep op de genoemde krantenadvertentie van de Minister had hij nul op het rekest (letterlijk) gekregen, omdat er geen geld is. Nu roept hij de hulp van de Minister in, om de met zwaar werk eerlijk verdiende gelden bij het fonds los te krijgen, teneinde niet brodeloos met vrouw en kind thuis te zitten. (4)
Achterzijde rekest aan minister Paulus van der Heim
De timing van het rekest had beter gekund. Drie maanden na verzending komt een einde aan het Koninkrijk Holland en keert minister Van der Heim nog maar sporadisch in functie terug.
1. Nationaal Archief, 2.01.30, Confereer-Rolle voor ’s Lands Schip van Oorlog de Brutus resp. ’s Konings Schip Braband.
2. Koninklijke Courant, 16 februari 1809. Amsterdamsche Courant, 18 februari 1809.
3. Een blijk van hulde en trouw, gekleurde gravure op papier 15,5 x 19,2 cm, Gelders Archief, 2039 Collectie Alexander Ver Huell, Inv 1781.
4. Rekest aan de Minister van Marine en Koloniën, NA 2.01.29.01, Inv 327, fol 193-194.