Naast eigen kerken, eigen scholen en eigen vakbonden zijn de zoons van Carl vanaf het begin betrokken bij de diaconie, die zich met maatschappelijk werk bezig houdt: zorg voor wezen en weduwen, hulp aan armen en verpleging van zieken, krankzinnigen, blinden en doofstommen.
Hun aandacht gaat vooral uit naar de krankzinnigen. Het is mogelijk dat zij gemotiveerd zijn doordat tante Nellie “van haar verstand beroofd” is. (1) Zij krijgt lang mantelzorg van oma Pieploo, vanaf 1858 van oom Jan en als die in 1878 overlijdt gaat zij naar het Stedelijk Krankzinnigengesticht in Rotterdam. Jongere broer Jan heeft een geestelijke achterstand, hoewel hij een tijdje zelfstandig woont en het tot souschef bij de Drinkwater Maatschappij brengt.
De eerste actie was gekomen van Anna, de dochter van Hendrik en Naatje. Zij werkte in 1866 in het Stedelijk Krankzinnigengesticht aan de Hoogstraat in Rotterdam. Zij is daar geen verpleegkundige maar naaister. Eén van haar werkstukken hangt aan de muur in het FamilieMuseum.
De zoons van Carl storten zich op de organisatie. Deze komt aanvankelijk van freules en schoorvoetend neemt de overheid verantwoordelijkheid met wetgeving die ruim baan biedt aan particulier initiatief. De eerste gereformeerde verenigingen moeten door de overheid worden goedgekeurd. Dominees, hoogleraren en patronen worden voorzitter en het belangrijkste werk bestaat uit het verwerven van gebouwen, aantrekken van personeel en innen van donaties en contributies.
Omdat vooral conservatieve diakenen hun aandacht beperken tot de wezen, weduwen en armen, wordt in Amsterdam in 1887 “Het Suppletie-Fonds ter Christelijke Verpleging van Arme en Hulpbehoeven Krankzinnigen” opgericht. Frederik Hendrik is tweede secretaris en correspondent, Jan van der Tas penningmeester en Carl Frederik lid. In het bestuur van de in 1891 door onder andere bierbrouwer Hovy opgerichte “Gereformeerde Ziekenverpleging” is Evert boekhouder.
In datzelfde jaar roept Amsterdam op om een eerste Centrale Diakonale Conferentie te beleggen, mede omdat de dolerende broeders er meteen mee aan de slag zijn gegaan. Carl Frederik neemt zitting in de Commissie voor een Voorbereidende Conferentie op 24 november in de Nieuwe Kerk aan de Keizersgracht. De opkomst uit andere delen van het land is nog niet geweldig, maar desalniettemin valt het besluit jaarlijks een nationale conferentie te houden. Carl Frederik is tot zijn dood in 1911 bijna voortdurend secretaris of lid van het Uitvoerend Comité in hoop dat ‘de in den Naam des Drieëenigen Gods ondernomen arbeid rijke vrucht mocht opleveren voor de armen en ellendigen’. De eerste Centrale Diakonale Conferentie met 51 afgevaardigden is een thuiswedstrijd op 23 februari van het volgende jaar. De volgende conferenties vinden plaats in Kampen, Rotterdam, Arnhem en Amersfoort. Het Comité vergadert meestal in Utrecht.
Oudste broer Evert heeft twee dochters die een opleiding tot verpleegkundige volgen en daar ook een baan in vinden: Nel en Anna. Beiden worden echter na verloop van tijd zelf ziek; de ene kwijnt weg door het overlijden van haar vader en de tweede staat bloot aan te veel straling door kankeronderzoek in de kliniek van De Hoedt.
Meerenberg te Bloemendaal
Nel komt eerst terecht in het Provinciaal Geneeskundig Gesticht voor Krankzinnigen Meer en Berg (verbasterd tot Meerenberg) te Bloemendaal bij Haarlem. Dankzij de ruimte die de Krankzinnigenwet van 1884 biedt is de ‘Vereeniging tot Christelijke Verzorging van Krankzinnigen en Zenuwlijders in Nederland’ opgericht. Deze vereniging komt in actie en weet Nel te plaatsen in het in 1909 opgeleverde Psychiatrisch Ziekenhuis Vredelust in Bergen op Zoom. Vanuit haar ouderlijk huis in Dordrecht wordt zij begin februari 1911 ingeschreven, maar overlijdt daar twee maanden later op 23-jarige leeftijd.
1. Brief van Hendrik aan Carl van 19 november 1888 in Familiearchief, Documenten Familie, N.3, nr. 52.