2.2.2. Rede van Texel

Na twee weken geeft kapitein Hartsinck opdracht voor vertrek. Vlak voor de afvaart arriveren enkele 10-jarige kruitlopers uit de armen- en weeshuizen aan boord, vullen enkele kardoezen en brengen die naar de de vierponders voor de eerste saluutschoten voor vertrek. Zij dragen daarbij fluwelen slippers om fatale vonkvorming te voorkomen. Johan August geeft de opdrachten, ziet op alles toe en doet de ronde om te controleren of alles nog op orde en droog is. Ook gaat hij na of in de loop geen kogels zitten, die bij afvuren van het eerste saluutschot ernstige schade teweeg kunnen brengen.

Voor een grote vaart zijn weliswaar het geschut van Johan August en de tuigage van schipper Gerrit van der Riet aan boord, maar verdere uitrusting, bemanning, water en voedsel ontbreken nog. Waarom? Het antwoord is dat het schip maar half belast mag worden, omdat het eerst door de ondiepe Zuiderzee moet. Om die reden ontbreekt één persoon niet: de loods. Op 13 juni 1793 laat Hartsinck het anker lichten en het fregat het IJ opvaren. Daarna gaat het behendig langs de zandbanken rond Pampus. Dat kost zoveel tijd, dat pas na een week in de Bocht van Durgerdam van loods kan worden gewisseld. De nieuwe gaat het schip door de vaargeulen van de Zuiderzee laveren. Al na een dag bestelt Hartsinck vanuit de Kuil van Marken extra balansmateriaal. Op 16 juli bereiken ze het Nieuwe Diep, de recent gecreëerde vaargeul met ankerplaats voor de Admiraliteit, waar het Nieuwe Werk in aanbouw is tot werfcomplex en uiteindelijk zal uitmonden in de marinehaven van Den Helder. Op verzoek komen timmerlieden aan boord om naar de lekkende dekken te kijken. Zij oordelen dat breeuwen (naden opvullen met harpluis ofwel afgedankt geteerd touw) zeer noodzakelijk is. In Amsterdam gaat het College na enig delibereren akkoord dat te financieren.

De timmerlieden klaren de klus relatief snel, zodat het fregat de vaargeul kan oversteken en op 23 juli voor anker kan gaan op de Rede van Texel, gelegen onder het eiland bij fort De Schans. In het dorp Oudeschild bivakkeren tientallen zeelieden en loodsen in de herbergen. Na aanvulling van de manschappen en voorraden komt een controleur aan boord om de monsterrol van de schrijver goed te keuren. Hij neemt missives van Hartsinck mee terug, waaronder een verzoek op instigatie van Johan August om het kaliber van de vier vierponds kanonnen te mogen vervangen. In Amsterdam geeft de equipagemeester mondeling positief advies en ook de advocaat-fiscaal is akkoord. Het College stemt in, zolang een eventuele uitvaart maar niet op de komst van de kanonnen wacht. (1)

Dit voorbehoud is goed te begrijpen in de militaire context. Nog maar vier maanden eerder was de Franse invasie in de Republiek vastgelopen bij de grote rivieren en hadden de Fransen zich moeten terugtrekken door de Zuidelijke Nederlanden tot achter hun landsgrens, maar ze waren niet verslagen. Daarom krijgt Hartsinck vrijwel parallel aan de reactie van het Amsterdamse College opdracht van luitenant-admiraal Van Kinsbergen om de Noordzee op te varen om binnenkomende handelsschepen te beschermen. Dit krijgt de naam Project Esquader om te kruissen op de O.I. retourschepen. De fregatten Erfprins van Brunswijk en Eensgezindheid en de kotter Snelheid doen mee. (2) 

Bevoorraad met voedsel en water en aangevuld met  bemanning vaart Hartsinck op 31 juli de Noordzee op. Hij kruist tussen de Doggersbank en de Noorse havenstad Bergen, jagend op Franse kapers, hetgeen hij zonder incidenten klaart. Na drie weken is hij 900 kilometer ten noorden van Texel als hij het anker laat zakken in de haven van Lerwick op Hitland (Shetland). Johan August lost saluutschoten als groet voor de wal en voor de Eensgezindheid en Snelheid, die op 25 augustus binnenvaren. Samen gaan zij kruisen en elkaar seinen als zij vreemde schepen zien. Meestal zijn het geen vijandelijke maar Engelse of Amerikaanse. Begin september krijgt Hartsinck een aanschrijving van prins Willem V om medio oktober konvooi te gaan geven aan een uitvarende vloot naar West-Indië, maar eerst moeten de drie schepen thuiskomen. Op 17 september verlaten zij het gebied en geven gelijk konvooi aan een groepje handelsschepen. Op 22 september ligt de Erfprins van Brunswijk opnieuw op de Rede van Texel.

Johan August ontvangt op 1 oktober voor de tweede keer geld: 24,4 gulden. Daartussen ontvangt hij net als de anderen niets. Aan boord wordt geen soldij uitbetaald. Dat is niet zo erg, want onderweg slaapt, eet en drinkt iedereen op kosten van de kapitein en worden extra uitgaven als schuld genoteerd, zoals extra jenever en barbierbezoek bij Johan August. Zodra een haven wordt aangedaan komt geld aan boord om een maandvoorschot te geven aan degenen die aan wal willen of moeten. Johan August moet inderdaad aan wal om de vier kanonnen te wisselen. Het moment van afrekening is pas aan het einde van de tocht in de thuishaven. De Eerste Schrijver telt dan het aantal maanden verrichte dienst op, vermenigvuldigt dat met het daarbij behorende maandsoldij, en trekt daarvan de genoten voorschotten en kleine onkosten af. Dit saldo noteert hij op een papieren geldwissel.

Timmerlieden breeuwen de Erfprins van Brunswijk opnieuw gedurende maar liefst twee weken. Zij ontdekken houtworm. Nadat de equipagemeester in Amsterdam wat van het hout gevuld met diertjes laat zien, besluit het College een grondige inspectie en reparatie uit te voeren. Proviand voor tien maanden gaat aan boord. Het College volgt Hartsincks voorstel een aanvulling jenever toe te voegen.

Op Texel komt nieuw volk aan boord. De benoeming van konstabel-majoor Frederik Bon uit Keulen voor 32 gulden per maand zal Johan August niet enthousiast maken. Nu moet hij het achterdeel van het fregat ontruimen, waar hij met bediening goed te eten krijgt, in een eigen ruimte goed slaapt en dankzij hygiëne en een latrine gezond blijft. Tot zijn grote opluchting gaat Bon niet scheep op het moment suprême.

Terug   ***   Verder

1. Resolutiën Admiraliteit van Amsterdam, Nationaal Archief  1.01.46, Inv 1506, 26 juli 1793 en 30 juli 1793.
2.
J.D. Hoeufft, “
Beschryvinge van het gebeurde ten tyde van den inval der Franschen in ons land, benevens de middelen van defensie, aangewend door den ridder J.H. van Kinsbergen, vice-admiraal van Holland en West-Friesland, commandeerende alle scheepen en gewapende vaartuigen op dien tyd”, Amsterdam 1794, deel 2, pag. 391.