De oudste voetsporen van de stamvader in de Republiek zijn te vinden in Amsterdamse papieren. Niet van de kerk of het stadhuis, maar van de Admiraliteit. Op een betaalsrol is te vinden dat hij op een schip aanmonstert op 29 mei 1793.
Nationaal Archief 1.01.46, Betaalsrol 2254, folio 21
Een aparte bladzijde is gewijd aan Johan Aúgúst Meynfeld v. Straalsond. De gebrekkige spelling van de achternaam kan zijn identiteit niet verhullen. Stralsund als plaats van herkomst bevestigt het.
Zijn functie is 1 Constapel en later Constap: Major. Een konstabel is verantwoordelijk voor het geschut aan boord. De eerste konstabel en konstabel-majoor zijn de hoogste onderofficieren aan boord. Een diploma of conduitestaat zal Johan August niet hebben, dus zijn ervaring met geschut moet geloofwaardig zijn. Hij kijkt wel uit hierover op te scheppen, anders staat hij snel aan wal of wordt gedegradeerd tot tweede of derde konstabel of konstabelmaat. Die monsteren allemaal na hem aan en tenslotte komen 10-jarige kruitlopers uit de armen- en weeshuizen.
De werving van bemanning gaat in die tijd als volgt. De Admiraliteitsraad van circa 10 notabelen benoemt een kapitein voor een schip, die zelf zijn eerste officier, schipper en schrijver om zich heen verzamelt. Deze kern werft de rest van de bemanning, meestal met behulp van één of meer ronselaars. Die hebben niet de Engelse gewoonte zeelui dronken te voeren en aan boord te dwingen, maar ronselen primair op staart.
Ronselaar op straat met drie gegadigden, officier en schrijver op trap Zeekantoor
Jacobus van Meurs 1792, Scheepvaartmuseum Amsterdam
Vaak drijft de ronselaar een logement, waarin hij zeelui van voedsel en een bed voorziet. Die zeelui komen meestal uit het buitenland, omdat de Hollanders al op de lucratieve visserij, walvisvaart en koopvaardij zitten. De logementhouder stelt de zeelui in verbinding met een kapitein op zoek naar bemanning. Van de oorlogsvloot, wel te verstaan, want de WIC is een jaar eerder opgeheven en de VOC loopt op zijn achterste benen. De formele aanmelding vindt uiteindelijk plaats op het Zeekantoor of Prinsenhof, waar de Admiraliteitsraad de monsterrol bijhoudt.
Zeekantoor of Prinsenhof aan OudezijdsVoorburgwal
Reinier Vinkeles 1765
Johan August monstert aan bij de 30-jarige kapitein Pieter Hartsinck. Hij is niet alleen bekend als jongste zoon van vice-admiraal Andries Hartsinck, maar ook van de vermaarde Slag bij de Doggersbank, waaraan hij op 18-jarige leeftijd dapper had deelgenomen. Op 22 mei start hij met de werving en heeft uiteindelijk 230 soldaten en matrozen nodig. Hij begint met de bovenlaag van (onder-)officieren en schrijvers, voor het schip de schippers, stuurmannen, timmerlieden, zeilmakers en een smit en voor de bemanning chirurgijns, koks, bakkers en botteliers.
Het soldij van Johan August bedraagt 26 gulden per maand. Daarmee behoort de marine van de Republiek op dat moment tot de vrijgevigste in Europa, maar dat moet wel als Hollanders zo moeilijk te krijgen zijn. Bij de inschrijving ontvangt Johan August meteen één maand voorschot. Eenmaal aan boord krijgt hij voedsel, kleding en een enkele keer nog een maandvoorschot. De uitbetaling komt pas aan het eind van de tocht, die normaal één tot anderhalf jaar duurt. Hij weet dan nog niet dat deze tocht veel langer gaat duren.
Het schip waarop Johan August dienst gaat doen heet de Erfprins van Brunswijk, vernoemd naar Karel van Brunswijk-Wolfenbüttel (1766-1806), kort daarvoor getrouwd met prinses Louise van Oranje, de dochter van stadhouder Willem V. Door zijn zwakke begaafdheid en toenemende blindheid staat hij in de schaduw van zijn vader, de hertog die in 1787 aan het hoofd van de Hollandse veldtocht stond en 30 jaar eerder in de Slag bij Hastenbeck de Zweedse graaf Johann August von Meijerfeldt jr aan zijn zijde had.
S‘ LANDS FREGAT de ERFPRINS VAN BRONSWYK. Onder Commando van den Capitn Pr HARTSINCK in den jaare 1793 tot den jaare 1799, zeijlende met Convooy.
Bemanning haalt voorin fok neer en sjort lijnen op dek, zwart-wit aquarel, 350 x 472 mm
A. Herkel 1807, National Maritime Museum Greenwich, PAH0755
Het is een fregat met twee dekken van de zesde klasse of charter. Anders dan een linieschip krijgt het kleinere, lichtere en daardoor snelle en wendbare fregat vrije opdrachten in een zeeslag. Dat is de reden dat het hogere kader een positie op een fregat als een aantrekkelijke benoeming ziet.
Het geschut is voor Johan August het interessantst. Dit fregat heeft 36 kanonnen, variërend van vierentwintig- tot vierponders, iets meer op het bovendek dan op het benedendek. Deze moeten nog allemaal aan boord worden getakeld, omdat deze na elke vaart worden opgeslagen om onder en boven schoon schip te maken en eventueel ontstane schade te herstellen. Elk kanon wordt gemonteerd op een rolpaard, dat tijdens de reis met touwen is gesjord. Het affuit is tegen vuil en vocht afgesloten met een houten mondstop. Om dezelfde reden is het zundgat met bladlood bedekt.
De ammunitie bestaat uit granaten, kartetsen en spijkers, maar vooral uit kogels die met 400 pond buskruit een mijl ver komen. Het buskruit bevindt zich in vaatjes. Die worden aan boord gedragen en uiterst omzichtig opgeslagen in de onder de waterspiegel gelegen kruitkamer. De kruitlopers dragen fluwelen slippers om fatale vonkvorming te voorkomen.
Voor de konstabel bestaan duidelijke instructies. De tamboer geeft verschillende roffels om de manschappen op te roepen naar het geschutstuk te gaan, de geschutpoort te openen, het kanon met ammunitie te vullen en het buskruit in kardoezen (flanellen zakken) te halen. Dan volgen hele precieze commando’s van de konstabel in het Nederlands, ondanks de vele buitenlanders de voertaal aan boord: stukken los betekent mondstop en bladlood verwijderen en met touw het kanon uit de geschutspoort tevoorschijn laten komen; pointeer monteer betekent het kanon op het object richten; vuur betekent dat de commandant van het kanon met een korte heftige ruk aan de treklijn de hamer op de slagpijp doet neerkomen, waardoor de lading ontbrandt. Deze strenge procedure voorkomt ongelukken in de duisternis, rookwolken en lawaai tijdens het laden van een kanon. Elk schot vergt daardoor wel meer dan twee minuten tijd.
Johan August begeeft zich naar Kattenburg. Daar ligt de Erfprins van Brunswijk klaar in ’s Lands Dok. Daarnaast ligt ’s Lands Werf, waar het fregat twee jaar eerder is gebouwd en te water gelaten. Ook ligt daarnaast ‘s Lands Zeemagazijn. Dat was zomer 1791 volledig uitgebrand, maar inmiddels volledig hersteld. Hij kan het geschut, de munitie en het buskruit daar halen en aan boord brengen.
’s Lands Dok, Werf en Zeemagazijn op Kattenburg
Johann Wilhelm Winther 1730
Veel zwaarder kan het schip niet belast worden, want het moet eerst door de ondiepe Zuiderzee. Na een proefvaart op het IJ laveert een loods het fregat die zomer veilig door de vaargeulen naar de Rede van Texel.
Op 31 juli volgt de tweede proefvaart de Noordzee op, bijna 900 kilometer noordelijk naar Hitland (Shetlandeilanden). Daar gaat het fregat in de haven van Lerwick voor anker. Johan August lost saluutschoten voor de wal en het binnenkomende fregat Eensgezindheid. Beiden krijgen eind augustus order de zee op te gaan omdat vijandelijke schepen zijn gesignaleerd, maar Hartsinck meldt al snel dat het Engelsen zijn. Medio september geven de oorlogsschepen konvooi aan een reeks handelsschepen op weg naar de Republiek. Hartsinck laat op 22 september aanleggen op de Rede van Texel, waar veel schepen binnenkomen. Water, proviand en resterende zeelieden komen aan boord. Op 1 oktober ontvangt Johan August een tweede voorschot van 24,4 gulden. Frederik Bon uit Keulen is tot konstabel-majoor benoemd voor 32 gulden, maar hij blijkt niet scheep te gaan. Daar zal Johan August niet rouwig om zijn, want nu mag hij in het achterdeel van het fregat blijven, waar het eten wordt bediend en een eigen slaapruimte beschikbaar is.
Deze paragraaf is voor een belangrijk deel gebaseerd op V. Enthoven, M. van Alphen, R. Daalder, “Een veelkoppig monster: De Nederlandse zeemacht, 1568-1780″, in “Nieuwe Maritieme Geschiedenis van Nederland”, deel 2, hoofdstuk 4, Amsterdam 2024.