Per 22 juni 1850 is Carl aangesteld als Scheepstimmerman der Eerste Klasse bij ‘s Rijks Werf in Amsterdam. Dat ligt sinds het vertrek van zijn vader in 1810 nog steeds naast ’s Lands Magazijn en ’s Lands Dok. Achter de lange werf liggen rijen woningen op het eiland Kattenburg. Al op 5 juni strijkt hij daar neer met vrouw Nel en zoontje Evert. Hij betrekt in de Kleine Kattenburgerstraat tussen de tweede en derde dwarsstraat een kelderwoning op nummer 695.
Marinewerf op Kattenburg
A. Braakensiek 1875
Nel laat haar drie zussen in Rotterdam achter, maar na een half jaar arriveert de oudste Anna Sophia met haar grote gezin op Kattenburg, omdat haar man Aart de Vlugt als smid op de marinewerf aan de slag gaat. Nel is intussen weer zwanger en bevalt in de nacht van 7 maart 1851 van een tweede zoon. Samen met twee getuigen van Kattenburg geeft Carl nog diezelfde dag op het stadhuis aan, dat zijn zoon geboren is en de namen Carl Frederik krijgt. De Lutherse dominee G.H.G. Lagers komt de baby op 6 april thuis dopen. Dezelfde dominee stond sinds 1837 naast Fortmeijer in Rotterdam, maar was van een lange ziekte hersteld in 1846 naar Amsterdam getrokken.
Broer Hendrik is Carl met zijn vertrek uit Rotterdam een paar weken vóór. Ook hij wordt overgeplaatst, maar niet zo ver. Per 1 mei 1850 is hij in de aangrenzende gemeente Schiedam gestationeerd. Hij gaat met Naatje wonen aan de Korte Haven, wijk A, nummer 125. Op 7 december van dat jaar legt hij met goed gevolg zijn examen Commies Roeijers 3de Klasse af en wordt op 20 december in die rang geadmitteerd. Dat kan niet los worden gezien van het feit dat in Schiedam op dat moment 165 jeneverbranderijen in werking zijn. Hij stelt de accijns vast door in fusten te roeien, pijlen en meten.
Naatje bevalt in Schiedam op 26 september 1851 om 4:30 uur van haar derde kind, een dochter Anna Catharina Henriette. De eerste twee voornamen zijn van haar tien jaar eerder overleden zuster. Diezelfde dag doet Hendrik met twee collega’s als getuige aangifte op het oude stadhuis aan de Grote Markt. Hoewel de hervormde Grote of St. Janskerk minder dan een steenworp verder ligt, volvoert dominee N.J.A. Roldanus daar de doop pas een maand later op 26 oktober.
Intussen zoekt Carl op Kattenburg een ruimere en betere woning dan de vochtige kelder voor zijn vrouw en twee kleine zoontjes. April 1852 verhuizen zij op de kop van de straat om de hoek aan de Nieuwendammergracht op nummer 822 een etage. Daar bevalt Nel vroeg in de morgen van 25 juli 1853 van een derde zoon. Twee dagen later doet Carl aangifte met twee scheepstimmermannen op Kattenburg als getuige. Hij verklaart dat zijn nieuwe zoon de namen Frederik Hendrik krijgt. Dominee Lagers kan de doop niet verzorgen, omdat hij weer zwaar ziek te bed ligt en ruim een jaar later vlak na Kerst zal overlijden. Zijn ambtgenoot L.C. Lentz uit Emden verzorgt de doop thuis op 17 augustus.
Rode woningen van Carls gezin op Kattenburg
1850 Kattenburgerstraat 695 kelder (midden); 1852 Nieuwendammergracht 822 verd (uiterst rechts); 1852 Kattenburgerstraat 665 (midden rechts); 1866 Kattenburgergracht 530 = 13 (uiterst links)
Halfzus Wilhelmina Augusta woont met haar gezin heel wat wijken verderop, maar nog steeds in Amsterdam. Zij verhuist van de Geertruisteeg naar de Nieuwe Nieuwstraat 38. Haar kinderen hebben de lagere school doorlopen en vinden allerlei baantjes. Haar oudste zoon Johannes Nicolaas van Paddenburg is barbier en sterft al op 24-jarige leeftijd op 3 februari 1853, blijkens de advertentie na een lang en smartelijk lijden. Haar dochter Johanna Susanna maakt haar enkele dagen later grootmoeder door een zoon Frans Adrianus Theodorus te baren bij de vijf jaar oudere werkman Hendrik Franciscus Smit, een huurder op hetzelfde adres. Een half jaar later op 14 september trouwt het stel. Wilhelmina en Arendt verhuizen met hun twee zoons in december naar de Anjelierstraat 25 en het jaar daarop naar de Pijlsteeg 117. (1)
In Rotterdam woont moeder nog met Jan en Nellie. Jan heeft het niveau van meester timmerman bereikt en knechten en leerlingen in dienst. Op 20 oktober 1853 neem hij in één van de zalen van sociëteit de Harmonie deel aan een bijeenkomst.
Maar liefst 140 werkbazen uit verschillende vakken bespreken de duurte van de levensmiddelen voor het ambachtsvolk. Afgesproken wordt de komende winter vast te houden aan uitbetaling van het middelloon en in november geen tweede korting op het daggeld toe te passen. Bovendien wordt afgesproken de werktijden en lonen te verbeteren. Het gemeentebestuur stemt in. (2)
1. Bevolkingsregister, Stadsarchief Amsterdam 5000, Inv 839, pag 669, Inv 841, pag 749 en Inv 380, pag 1338.
2. Rotterdamse Courant, 25 oktober 1853, pag. 3.