2.5.5. Conserveerder

In Amsterdam krijgen Carl en Nel op 31 juli 1859 weer een kind, voor de vierde keer een dochter. Net als haar twaalf jaar eerder overleden zus krijgt zij de namen van haar moeder Petronella Wilhelmina en overlijdt het kind in de wieg, eerder dan haar voorgangster al na zes weken op 10 september.

Het groeiende belang van de Marinewerf in Amsterdam ten opzichte van de andere vestigingen is in het voordeel van Carl. Het Departement concentreert hier veel activiteiten en laat naast houten zeilschepen nu ook stoomschepen bouwen, met name voor de vaart op Indië. Per 1 januari 1860 krijgt hij een benoeming tot Bewaarder van de Magazijnen.

Broer Hendrik maakt dat jaar ook een bevordering mee. Op 8 augustus stijgt hij van de Derde naar de Tweede Klasse. Per per 16 september is zijn nieuwe standplaats Delfshaven, grenzend aan Rotterdam, zodat een verhuizing dit keer niet nodig is.

Intussen is Carl opnieuw bevorderd. Per 1 augustus 1860 is hij benoemd tot Conserveerder van eiken- en andere houtwaren voor een jaarwedde van 1.000 gulden. Hij legt een eed af, waarin hij trouw aan de koning en gehoorzaamheid aan de wetten zweert en verklaart geen giften te hebben gekregen en te zullen aannemen voor deze functie. Hij is nu eindverantwoordelijk voor de sortering, conservatie en afgifte van houtwaren die op de werf nieuw binnenkomen of van de scheepshelling terugkeren. Hij verdeelt het ruwe eikenhout in bruikbaar, wrak en onbruikbaar. Het bruikbare voorziet hij van een ‘mal’ met eigen waarmerk. In de molens of in eigen beheer laat hij het in platen en planken zagen. Dan laat hij het te water of in loodsen logen voor een periode die afhangt van de dikte. Vervolgens gaat het naar de droogloodsen, waar het op stokken ligt en af en toe wordt gekenterd (slag gedraaid). Dan regelt hij de stapeling en opslag van alle hout en de afvoer binnen of buiten de werf: het bruikbare hout naar de scheepshelling, het wrakke hout voor ander gebruik en het onbruikbare hout als brandstof. Van alles houdt Carl een situatiekaart en lijsten bij, zodat hij altijd weet welk hout zich waar bevindt. Hij stemt voortdurend af met de Magazijnmeester, de Bewaarders, de Zaagmeesters en de Hoofdingenieur. Verschillen van inzicht komen direct terecht bij de Amsterdamse directeur, tevens schout-bij-nacht, of de Minister van Marine. (1)

Zoon Evert Diederich is bijna 12 jaar oud als hij op 1 maart 1861 bij Carl op de marinewerf begint als leerling scheepstimmerman. Hij krijgt 20 cent per uur en na elk jaar volgend jaar 10 cent meer.

Halfzus Wilhelmina Augusta verliest op 9 april 1862 in Amsterdam haar 22-jarige zoon Willem Gerrit. Die maand verhuist zij met haar man naar de Lijnbaansteeg 434, waar hun enig overgebleven kind Arend Casper Franciscus de  “Boekhandel A.C.F. van Paddenburg” voert.

Vrouw Nel heeft veel overeenkomsten met haar schoonzus Naatje. Zij gaan allebei hun 38-ste levensjaar in en delen het rijke bezit van een dochter. Zij hebben allebei drie kinderen ter wereld gebracht die na enkele maanden of jaren overleden. Het grote verschil is dat Nel vier zonen heeft en er nog twee krijgt. Op 2 januari 1862 wordt Pieter geboren, vernoemd naar Pieter Kreber. Hij is sinds tien jaar de echtgenoot van Nels jongste zus Cornelia Hendrica (Keetje). (2)

Op 16 juni 1864 wordt het laatste kind in het gezin geboren. Carl doet net als bij Pieter een dag later aangifte op het stadhuis met twee getuigen van het werk. Hij noemt de voornamen Hendrik Diederich, een verwijzing naar de grootvader, oom en broer van Nel. Oom Hendrik was een jaar jonger dan Evert en had aan de Slag bij Waterloo deelgenomen als fusilier, afdeling 9, bataljon 1, compagnie 2 infanterie. Hij was onderscheiden als Ridder in de Militaire Willemsorde en had 8 oktober 1817 zijn Waterloo-decoratie en een bedrag van 29,1 gulden gekregen, maar was ruim een jaar voor de geboorte van Nel overleden.

Het huis op de Kleine Kattenburgerstraat is met alle kleine kinderen te krap. April 1866 verhuist het gezin naar de ingang van Kattenburg, op de Kattenburgergracht nummer 530, na vernummering 13. Daar zal het gezin twintig jaar lang wonen. 

Kattenburgergracht 13, gebouwd 1663, Rijksmonument 2203
Gevel met houten pui, klokvormige rollagentop (XIX), twee oeils-de-boeuf

Bij het andere gezin, dat van Hendrik en Naatje, komen geen kinderen meer. In 1864 was het nog wel binnen Rotterdam naar het Weenaplein 317 in wijk 17 verhuisd, maar door een zoveelste overplaatsing iets verder weg moet de boel weer worden ingepakt. Op 30 april 1866 gaan Hendrik en Naatje in Dordrecht aan de (Lange) Kromhout 61 wonen, waar ook zij heel lang gaan wonen. Anna is bijna 15 jaar oud en keert na drie maanden naar Rotterdam terug om vanaf 17 juli in de Westewagenstraat onder de vleugels van de bijna 30-jarige Wilhelmina de Haas te gaan wonen. Zij gaat een opleiding tot modiste (kleermaakster, naaister) volgen. Zij is toegelaten op basis van een proeve van bekwaamheid: een stoplap als ode aan haar acht jaar eerder overleden grootmoeder.

Stop en merk lap van de fam A.H. von Meyerfeld, fam van fam W.F. de Haas
‡ AHVM      OUD 14 JAAR      ‡ 1784

Linnen naailap 50 x 50 cm, stopvlakken in effen, keper en satijn bindingen,
geborduurd met goud, zilver, rood, blauw en groen garen
Origineel Familiearchief

In de opleiding moet zij het moeilijkste deel onder de knie gaan krijgen: het stoppen van wit linnen met wit zijdegaren. De gegoede burgerij heeft geen geld voor nieuwe jurken of tafellakens, maar wel voor nette en liefst onzichtbare reparaties. Op 24 augustus 1868 heeft Anna haar opleiding succesvol afgerond en keert terug naar haar ouders in Dordrecht.

Terug   ***   Verder

1. ’s Konings Besluit van 29 juli 1860, nr. 64. Aanstelling, eedformulier en instructie tot Conserveerder, Familiearchief N.5, nr. 61-62.