Bij zijn aankomst in Paramaribo meldt vice-admiraal Braak dat de vijf Admiraliteitsraden zijn opgeheven en dat de opdrachten van het nationale Comité tot de Zaken van Marine komen. Kapitein Hartsinck stelt zich onder zijn commando en gaat akkoord met de wijziging van de orangistische naam van zijn fregat in ‘t Vertrouwen, vernoemd naar het VOC-schip dat door de Engelsen bij Kaap de Goede Hoop is genomen. Braak stelt het hijsen van de nieuwe Bataafse vlag wijselijk uit vanwege de prinsgezinde houding aan boord.
Vlag van de Bataafse Marine
Linksboven een Jack
Eind juni 1796 wordt Johan August uit dienst ontslagen. Dat lijkt erger dan het is, want hij krijgt per omgaande de kans terug te keren. Frankrijk en de Bataafse Republiek waren overeen gekomen de koopvaardijvloot onderling te beschermen. Pieter Paulus, de sterke man van de Bataafse regering, had zich dat jaar met succes aan de reorganisatie van de eens zo fiere Hollands-Zeeuwse marinevloot gezet. Hij stuit op twee belangrijke problemen: de prinsgezindheid van de officieren en de buitenlandse afkomst van de bemanning. Daarom ontslaat hij alle officieren en neem hen terstond aan onder de voorwaarde dat zij de eed van trouw aan de nieuwe landsregering zweren. Johan August behoort weliswaar tot de buitenlandse bemanning, maar of hij prinsgezind is valt te betwijfelen. Hij heeft er blijkbaar geen moeite mee, want al op 1 juli is hij opnieuw konstabel-majoor. Paulus grijpt wel gelijk de kans om het soldij te verlagen, zodat het na 9 maanden alweer naar 30 gulden zakt.
In de loop van 1796 overlijdt commandant Braak in Paramaribo. Na de plechtige begrafenis is Hartsinck zijn opvolger. Hij wil eigenlijk vertrekken, tenzij de lokale gouverneur Friderici hem betaalt voor de verdediging van Paramaribo. Hij laat zich niet weglokken door Engelse schepen die de Prinsenvlag wapperen en vaatjes Hollandse boter toezenden. Op 8 november krijgt Johan August een voorschot van drie verlopen kwartalen uitbetaald ten bedrage van totaal 114,7 gulden.
“Het Fregat Vertrouwen voor anker op de rede van Paramaribo”
Kapitein-ter-Zee P. Hartsinck en drie Nederlandse koopvaarders 1797
Olie op canvas, onbekende artiest 1800, doek 56 x 112 cm, 10 kg
Nederlands Scheepvaartmuseum, inventarisnummer A.3535
In 1797 zijn de timmerlieden voortdurend druk met ’t Vertrouwen, omdat het houtwerk en de tuigage in bedenkelijke staat verkeren. Op verzoek van Johan August repareren zij de wielen en assen van de rolpaarden en de geschutpoorten. In februari deelt Hartsinck aan Frederici mee dat hij opdracht heeft te vertrekken. Hij stelt het uitvaren van de vloot telkens uit, enerzijds als gevolg van de aanhoudende verzoeken van de plaatselijke machthebbers om ondersteuning, anderzijds vanwege de op de loer liggende Frans-Guyaanse kapers en de blokkade van de riviermondingen door Britse oorlogsschepen. De haven van Paramaribo loopt steeds meer vol met schepen, die zich door achterstallig onderhoud in een steeds deplorabeler toestand bevinden.
Johan August vraagt dit jaar zelf om ontslag bij Hartsinck, als tiende van een groep van 100 ondertekenaars op ’t Vertrouwen. Omdat hij hier zelf bij betrokken is staat zijn naam voor het eerst voluit goed: von Meijenfeldt. In de ontslagaanvrage staat dat wijlen commandant Braak op 15 mei 1796 beloofde om binnen zes à zeven maanden huiswaarts te varen en daar na vier jaar dienst ontslag te verlenen en soldij uit te keren. Die periode is inmiddels ruimschoots verstreken. Hartsinck belegt op 30 mei 1797 een conferentie met de scheepskapiteins. Bloijs van Treslong, kapitein van de Pollux, die bij het gesprek met Braak aanwezig was, getuigt dat de manschappen diens woorden verkeerd hebben verstaan. Hartsinck vindt het verzoek moeilijk te rijmen met de nog geen jaar geleden gezworen eed en zegt sowieso geen schip beschikbaar te hebben om nu uit Paramaribo te vertrekken, dus weigert het ontslag. (1)
1. Notulen van een Conferentie Raad gehouden aan Paramaribo den 30en May 1797, Nationaal Archief 2.01.28.01, Inv 128, fol 352.