2.6. Mannenbroeders

Carl von Meijenfeldt bereikt op 13 april 1880 de 65-jarige leeftijd. Dat is voor rijksambtenaren sinds 1846 al de pensioengerechtigde leeftijd. Hem komt een bescheiden pensioen toe, zo bescheiden dat het minder is dan zijn wachtgeld. Aan zijn wachtgeld is geen leeftijdslimiet verbonden, zodat hij dat hogere bedrag behoudt. Thuis op de Kattenburgergracht 13 wonen nog steeds alle zonen van Carl, die met hun banen extra geld binnenbrengen. Alleen Cato is al zes jaar de deur uit. Sinds haar huwelijk met Jan van der Tas woont zij in de Leidschestraat.

Carl en zijn zonen zijn mannenbroeders, zoals dat later is gaan heten. In navolging van de Statenvertaling van de bijbel spreken de mannen elkaar aan als broeder, met name als bestuurder in de kerk, de werkliedenbond, het onderwijs en de zorg voor armen en ellendigen. Twee protestantse predikanten van andere geloofsrichtingen houden zich met dezelfde doelen bezig, maar slaan een andere weg in. De hervormde Abraham Kuyper richt de Anti-Revolutionaire Partij op en de lutherse Ferdinand Domela Nieuwenhuis sticht de Sociaal-Democratische Bond. Bij de laatste beweging noemt men elkaar niet broeder maar kameraad en is de doelgroep niet alleen de eigen volgeling maar elke arbeider in armoede en gebrek. De familie Von Meijenfeldt heeft als belangrijkste bezwaar tegen liberalen en socialisten dat zij de zondagsrust niet in acht nemen. Op de zondag wonen zij in de ochtend en vroege avond kerkdiensten bij en verzamelen zich tussendoor in een voor- en achterkamer van hun Amsterdamse huizen.

Sinterklaasgedicht (voorzijde bovenstuk)
Familiearchief N.2, nr. 41.

Carls zoon Jan is inmiddels meerderjarig als hij december 1880 een gedicht stuurt Aan mijn lieve vrouw Keetje Kreber!!! Met haar schimpdicht had zij hem gekweld als man van taal vanwege veel spelfouten en bovenal zijn verkeerde naam Goehan. Op advies van St. Nicolaas krijgt zij geen geschenk, maar met de roe op haar bil. Hij sluit de vijftig rijmregels af met Uw Liefhebbende Vent Johan August Von Meijenfeldt en met zijn afbeelding. Deze Keetje kan niemand anders zijn dan Cornelia Henderica, dochter van oom Pieter Kreber en tante Keetje Diederich. Bij jongvolwassenen is het in zwang geraakt om elkaar op deze manier ironische en liefdevolle verklaringen te doen. Maar dit gedicht gooit blijkbaar roet in het eten, want een klein jaar later trouwt zij niet met hem, maar met de Utrechtse pianostemmer Johan Antoon Wagenaar.

Alleen zoon Hendrik is met zijn 15 jaar nog minderjarig. Hij heeft net een soort stage van zes maanden gedaan op kantoor bij Willem B. Posno in Amsterdam.  Na afloop krijgt hij een getuigschrift mee, waarin staat dat “het slechts met leedwezen is, dat hij ge­noem­den heer, op ver­zoek zijns vaders, uit zijnen dienst ont­slaat”. (1)

Terug   ***   Verder

1. Brief van Willem B. Posno, Amsterdam 8 november 1879.