2.6. Mannenbroeders

Carl von Meijenfeldt en zijn zoons en schoonzoon spelen in Amsterdam een belangrijke rol onder de mannenbroeders. Dit is een term ontleend aan de Statenvertaling van de bijbel. De mannen spreken elkaar aan als broeders voor de gereformeerde zaak in hun bestuursfuncties in de kerk, het onderwijs, de vakbond en de zorg.

Zoon Evert Diederich beëindigt zijn schrijversbaan op de marinewerf en treedt in dienst bij de bierbrouwerij Van Vollenhoven & Co onder leiding van Willem Hovij.

Zoon Carl Frederik mag voor zijn werk naar Zwitserland, de bakermat van de horloges. Vanuit Chaux de Fonds schrijft hij in een verjaarswens aan zijn jongere broer Frits: (1)

Maandag ben ik naar Fontainemelon geweest, en heb aldaar een fabriek bezigtigd, alwaar men de mouvementen voor een horloge in het ruw vervaardigt. Deze fabriek wordt door stoom gedreven, er werken ongeveer 200 mannen, meisjes en vrouwen op, en de bezichtiging van een en ander is zeer interessant. Bij die gelegenheid heb ik ook de Zwitserse Alpen gezien, wat een ontzaggelijk trotsch gezicht is, het zijn vervaarlijk hooge bergen, wier toppen met eeuwige sneeuw bedekt is. (…) Aldaar groeien de aardbezien zoo maar in ’t wild, en ik heb mij met de meisjes van den Heer Jules Billon vermaakt, met het zoeken en plukken dier vrucht.

Zoon Frederik Hendrik is aangenomen als kassier bij de Amsterdamsche Duinwater-Maatschappij. Dit is een particulier van de grond gekomen bedrijf dankzij de inspanningen van genie-officier Vaillant, de schrijver en landsadvocaat Jacob van Lennep en enkele Engelse geldschieters. In de duinen gezuiverd drinkwater komt via een pompsysteem aan bij de Haarlemmerpoort, vanwaar een leidingsysteem het naar huizen of tappunten in de stad doorvoert. Ook jongere broer Johan August gaat na zijn geloofsbelijdenis op 11 april 1878 bij het drinkwaterbedrijf werken. In 1879 treedt Frits toe tot het Amsterdamse bestuur van de Werkliedenverbond Patrimonium (vaderlijk erfdeel). Het was in 1876 opgericht door Klaas Kater, omdat de socialistische en liberale vakbonden de zondagsrust niet heiligden en patronen uitsloten. 

Jongste zoon Hendrik gaat in 1879 op 14-jarige leeftijd zes maan­den op kantoor bij Willem B. Posno in Amsterdam. Deze schrijft een getuigschrift: (2)

… en hem steeds bewijzen van werk­zaam­heid en volwas­sen­heid heeft ge­geven terwijl het slechts met leedwezen is, dat hij ge­noem­den heer, op ver­zoek zijns vaders, uit zijnen dienst ont­slaat.

Op 13 april 1880 bereikt Carl de leeftijd van 65 jaar. Dat betekent dat zijn wachtgeld van 500 gulden per jaar tot een einde komt. Ouderdoms- en pensioenuitkeringen kent de overheid dan nog niet. Hij wordt afhankelijk van zijn spaargeld, bijverdiensten en zijn kinderen, alsook giften en kortingen van de gereformeerde gemeenschap.

Terug   ***   Verder

1. Brief van Carl Frederik aan Frederik Hendrik von Meijenfeldt, Chaux de Fonds 23 juli 1879.
2. Brief van Willem B. Posno, Amsterdam 8 november 1879.