In Rotterdam komen twee agenten van politie op 12 december 1878 naar het gemeentehuis. Daar doen zij aangifte van het overlijden van een persoon in een woning op de Breedstraat. De gebeurtenis was de vorige dag om 13:00 uur. Zij zeggen verder geen aanwijzingen te hebben, maar noemen toch een hoop extra feiten De overledene heet Johan August von Meijenfeldt, is 70 jaar oud en geboren in Amsterdam, heeft geen beroep en is ongehuwd. Deze gegevens komen allemaal overeen met Jan, de oudste zoon van de stamvader. (1)
Bij de overledene woont zijn zuster Nellie. Zij lijdt aan een al vele jaren gevorderde dementie en woont daar nu zonder haar broer-verzorger. Omdat zij niet alleen in de huurwoning kan achterblijven wordt zij de dag van de aangifte opgenomen in het Stedelijk Krankzinnigengesticht in de Hoogstraat, waar nichtje Anna acht jaar eerder als naaister werkte. Daar wordt tot een proefopname van een jaar besloten, maar al snel luidt de diagnose ‘ongeneeslijk’ op basis van de volgende beschrijving: (2)
Verward en druk, spreekt op gemaakt deftigen en theatralen toon, trekt leelijke gezichten, buigt zich tot den grond, komt met haar gezicht vlak tegen het mijne, zegt dat zij 21 mannen heeft gehad, waaronder de Burgemeester van Vollenhoven en Hoffman, wil altijd de deur uit en in den tuin om zoodoende op straat te komen, wijst op haar maagkuil en vraagt of ik het voor mijn geweten verantwoorden kan haar hier te houden, bemoeit zich met andere lijderessen die zij aan haar en kleeding plukt, vliegt de oppasser aan, die zulks wil beletten.
Twee dagen later arriveert broer Hendrik met de trein uit Dordrecht. Als eerste verzorgt hij de begrafenis van Jan op Crooswijk in een huurgraf 5e klasse voor burgerlijke armen. Voor zijn huurwoning aan de Breedstraat hoeft hij maar een week huurachterstand te betalen. Hij laat een smid twee slotjes openbreken en vindt twee beurzen met ruim f 10 aan contanten. In de twee maanden reist Hendrik nog een paar keer met de trein à f 0,80 op en neer, onder andere om het timmergereedschap van Jan voor f 12 te verkopen. Het huisraad en de nog uitstaande vorderingen leveren welgeteld f 278,37 aan baten op. Daar staan f 40,22 onkosten tegenover. Dat blijkt uit de afrekening van 6 maart. Elk van de drie erfgenamen ontvangt 80 gulden. Het bedrag voor zus Nellie zet Hendrik op een rentegevende spaarrekening in Dordrecht.
Die zomer begeeft Carl Frederik, de tweede zoon van Carl, zich naar Zwitserland, de bakermat van de horloges. Vanuit Chaux de Fonds schrijft hij in een verjaarswens aan zijn jongere broer Frits: (1)
Maandag ben ik naar Fontainemelon geweest, en heb aldaar een fabriek bezigtigd, alwaar men de mouvementen voor een horloge in het ruw vervaardigt. Deze fabriek wordt door stoom gedreven, er werken ongeveer 200 mannen, meisjes en vrouwen op, en de bezichtiging van een en ander is zeer interessant. Bij die gelegenheid heb ik ook de Zwitserse Alpen gezien, wat een ontzaggelijk trotsch gezicht is, het zijn vervaarlijk hooge bergen, wier toppen met eeuwige sneeuw bedekt is. (…) Aldaar groeien de aardbezien zoo maar in ’t wild, en ik heb mij met de meisjes van den Heer Jules Billon vermaakt, met het zoeken en plukken dier vrucht.”
Jongste broer Hendrik Diederich werkt in 1879 al op 14-jarige leeftijd zes maanden op kantoor bij Willem B. Posno in Amsterdam. Deze schrijft een getuigschrift: (2)
… en hem steeds bewijzen van werkzaamheid en volwassenheid heeft gegeven terwijl het slechts met leedwezen is, dat hij genoemden heer, op verzoek zijns vaders, uit zijnen dienst ontslaat.
Vijf jaar later doet hij kantoorwerk bij de Gebr. Van Wijck.
1. Stadsarchief Rotterdam, 999-09 Overlijden, 1878, fol E 013, akte 4176.
2. Stadsarchief Rotterdam, 230-01 Stedelijk Krankzinnigengesticht, Inv 215, blad 195.
3. Brief van Carl Frederik aan Frederik Hendrik von Meijenfeldt, Chaux de Fonds 23 juli 1879.
4. Brief van Willem B. Posno, Amsterdam 8 november 1879.