1.3.8. Het vaderland ontzet

Rond de eeuwwisseling helpt Carl Friedrich von Meijerfeldt, kapitein in zijn Österbotten regiment, mee aan de verdediging van de stad Riga. De dreiging komt van luitenant-generaal Flemming, samen met wie hij nog niet zo lang geleden geallieerde manoeuvres aan de Rijn volvoerde. Nu concentreert deze een Saksisch leger van 5000 man aan de overkant van de rivier de Düna (Daugava), in Koerland. Zijn keurvorst August de Sterke heeft zich eerst met veel corruptie in de landdag (sjem) tot koning van Polen en grootvorst van Lithouwen laten kronen en zegt vervolgens dat Lijfland vanouds bij Polen hoort. Gealarmeerd door de troepen en dreigbrieven van de overloper Patkul versterkt de Zweedse gouverneur-generaal Dahlberg de vesting Riga. Dat is geen moment te vroeg, want in februari 1700 overschrijden de Saksen zonder oorlogsverklaring de dichtgevroren rivier en starten daarmee een 21-jarige strijd onder de naam Grote Noordse Oorlog. Op 9 juli van dat jaar zal Johann August als lid van de Lijflandse Ridderschap een beschuldigende verklaringen tegen Patkul ondertekenen. (1)

August van Saksen verovert een kleine burcht en valt met succes een tweede burcht buiten de vesting Riga aan. De Zweedse koning Karel XII regelt dat enkele Finse regimenten en generaal-majoor Otto Welling (Vellingk) uit Narva – de noordelijke grensstad met Rusland – met 3000 man naar Riga afreizen. In Stockholm benoemt hij Carl Gustaf Frölich op 10 maart 1700 tot luitenant-generaal en gouverneur van Lijfland. Johann August von Meijerfeldt biedt daar opnieuw zijn diensten aan en nu zendt de koning hem vanuit Stockholm mee met Frölich naar Riga.

Daar ontmoeten de broers Carl Friedrich en Johann August elkaar en helpen mee met de verdediging van de stad in dienst van gouverneur Frölich. Er is in diens geworven infanterieregiment geen vacature voor een majoor. Eind mei arriveert Welling met zijn troepen en formeert een grote strijdmacht in het  achter Riga gelegen plaatsje Dreilingshof (Dreiliņu muiža). Hij wil het Saksisch-Poolse leger over de Düna terugdringen en zelf een oversteek wagen. De hoge militairen Frölich en Dahlberg blijven achter in de stad vanwege hun bestuurlijke functies en adviseren Johann August op het aanbod van Welling in te gaan om zich onder zijn commando te stellen en een eigen eskadron ruiters te werven. Op 1 juli 1700 vindt de capitulatie (ondertekening van de voorwaarden) plaats, op 2 juni zijn bevordering tot luitenant-kolonel over een in 6 compagnieën te verdelen eskadron van 200 uit de cavalerie toegewezen ruiters en op 3 juli verkrijgt hij patent om in stad en land van Lijfland en Estland in zes maanden tijd nog eens 100 ruiters te werven. Johann August is zodoende verzekerd van een zelfstandige snelle eenheid, die hem een unieke plaats in het leger verschaft. (2)

Dit is waarschijnlijk één van de redenen, waarom Johann August kort daarna regelmatig met opdrachten wordt belast. Aan de Saksische zijde ligt het tot 20.000 man aangegroeide leger onder veldmaarschalk Steinau. In opdracht van Welling rijdt Johann August in de nacht van 20 op 21 juli met zijn eskadron en 50 ruiters samen met ritmeester Gustaf Wilhelm de la Barre uit het hoofdkwartier in Yxkul weg. Hij stuit in de morgen op 100 kozakken, die op hun authentieke manier om hen heen gaan cirkelen om indruk te maken. De kozakken trekken zich terug zodra enkelen de dood vinden. Na een uur komen ze weer opzetten, versterkt met enkele honderden dragonders. Enkele schermutselingen leiden tot niet veel slachtoffers. (3) 

Eind juli arriveert de Saksische koning Augustus II met versterkingen bij zijn troepen. Hij is heel wat assertiever dan zijn generaals en steekt met de hoofdmacht de Düna over. Steinau en Welling proberen een slag te vermijden, maar bij Probstingshof (Lielvärde) komt het wel tot schermutselingen. Door de grote meerderheid van de vijand ziet Welling zich genoodzaakt zich terug te trekken. Carl Friedrich verweert zich onder Dahlberg tegen de tweede belegering van Riga, terwijl Johann August onder Welling en 4.000 man naar het noorden trekt tot het oude Ordekasteel van Rujen (Rūjiena), in een moerasgebied dat hen buiten het zicht van de Saksers houdt.

Door slinkende troepen (desertie, ziekte, vijandelijk vuur) en protesten van zijn Hollandse en Engelse geldschieters tegen het platbombarderen van hun Hanzekantoren druipt August van Saksen tot Zweedse verbazing al naar een maand af. Er is nog een andere reden voor de Saksische terugtrekking. De Deense koning Frederik IV had een bondgenootschap getekend, was in maart het pro-Zweedse hertogdom Holstein-Gottorp binnengevallen en had de drie zuidelijke provincies van Zweden opgeeist. Na een bliksemactie van een gecombineerde Zweeds-Engels-Hollandse vloot tegen Kopenhagen wordt al in augustus de Vrede van Travendal getekend. Als August van de Deense nederlaag en de aantocht van een Zweedse vloot naar de Baltische gebieden verneemt, besluit hij met de verovering van het vestingstadje Kokenhusen (Koknese) een einde aan zijn veldtocht te maken en zich wijselijk in zijn winterkwartieren in Koerland en Litouwen terug te trekken. 

Johann August ziet de Zweedse koning Karel XII op 13 oktober 1700 met eigen ogen in het kamp van Welling aankomen. Hij was een week eerder met een deel van de vloot aangemeerd in Pernau en had de 80 km in zuidoostelijke richting overbrugd. Van Welling krijgt hij niet alleen het nieuws dat August in winterkwartier is gegaan, maar ook dat tsaar Peter de Grote ondanks zijn vriendelijke brieven na zijn vrede met de Turken begonnen is met de omsingeling van Narva en troepen op weg heeft gestuurd om het Zweedse magazijn in Wesenberg (Rakvere) in brand te steken en de hoofdstad Reval te veroveren. De tsaar wil uiteindelijk Karelië, Ingermanland en Estland rondom de Finse Golf helemaal bezetten om een nieuwe hoofdstad Sint Petersburg te bouwen. Peter de Grote ziet de oversteek van Karel XII zo dicht op het winterseizoen niet aankomen, en zeker niet dat diens veldtocht in plaats van op het zuiden op het oosten gericht zal zijn.

Johann August gaat direct met Welling op mars om het bijna 200 km noordelijker gelegen Wesenberg te beschermen. Karel XII zelf keert terug naar Pernau en formaliseert bij missive van 17 oktober de besluiten van Welling van 16 augustus met betrekking tot het opzetten van een eskadron onder Johann August. (4) Inmiddels zijn er ruiters geworden en zijn er nog maar 20 te kort. Hij klaagt over de druk die de financiering van twee compagnieën op zijn vermogen legt, met name op zijn landgoed Bevershoff (Vecbebru), dat door de zich vlakbij gelegerde Saksische troepen in Kokenhusen aan de Düna regelmatig geplunderd wordt. Dit landgoed was kort daarvoor door de reductie uit handen van de familie Cronstiern geraakt en blijkbaar door Johann August als leen verworven.

Drie dagen later, op 20 oktober 1700, ondertekent Karel XII de bevordering van Carl Friedrich von Meijerfeldt tot majoor in het Österbottenregiment, als opvolger van Klas von Borgen. Hij is één van de zeven commandanten van de compagnieën in het regiment en is na kolonel Campenhausen en luitenant-kolonel Stålhammers nu de derde in lijn. Hij krijgt hierdoor kennelijk geen extra taken, omdat in de staf van zijn compagnie naast luitenant Voigt en vaandrig Fleming geen uitbreiding komt. Met zijn regiment blijft hij in Riga liggen voor de verdediging tegen de Saksen. (5)

Op 27 oktober komt Johann August met Welling in Wesenberg aan. Enige tijd later arriveren daar ook de hoofdmacht vanuit Pernau onder Rehnskiöld, het tweede deel van de vloot uit Reval, een Fins regiment en ook Karel XII zelf. Op 16 november start de mars in een door de Moskovieten verwoest landschap met weinig proviand. Via Maholm langs het zeestrand van Sillamäggi en een overnachting bij Lagena bereikt het leger drie dagen later uitgeput en uitgehongerd het front. Met een woedende sneeuwstorm in de rug worden de Russen aangevallen. Johann August strijdt met zijn eskadron ruiters op de rechtervleugel naast Welling. (6) De dan nog onbekende tsaar Peter de Grote is een dag eerder met stille trom van zijn troepen weg gereisd. Van de 37.000 Russen komen er 9.000 om. Na de overgave worden de soldaten naar huis gezonden en de legerleiding gevangen genomen. De burcht Narva wordt ontzet en van een versterkt Zweeds garnizoen voorzien.

Slag bij Narva 19 november 1700
Schilderij van Alexander Kotzebue

Karel XII heeft voor de tweede maal bewezen een groot veldheer te zijn. Een gunstig vredesaanbod van Peter de Grote wijst hij van de hand. Bij de Denen had hij dat wel gedaan, maar daar was het totale leger bij de hoofdstad verslagen. Zijn generaals adviseren hem een moerastocht naar Moskou te vermijden. De koning is vechtlustig, maar kiest om een andere reden evenmin voor Moskou. Hij denkt maar weinig gevaar dat van de passieve, ongetrainde Russen te duchten te hebben. Hij legt meer prioriteit bij het verslaan van de veel sterkere Saksisch-Poolse legers. Sommige historici spreken van de eerste taxatiefout van de Zweedse koning om noch af te rekenen noch vrede te sluiten met de Russen, maar hen letterlijk links te laten liggen. Deze taxatiefout zal uitgroeien tot een koppigheid met rampzalige gevolgen.

Karel XII trekt zuidwaarts door Lijfland. Soldaten nemen daar goedschiks of kwaadschiks voorraden in, waardoor de Zweden daar geen goede naam opbouwen. Er zijn nogal wat sterfgevallen door ziekten, waaronder de lijfarts van de koning, Johann Martin Ziervogel, wiens achterneef later in de familiegeschiedenis in Nederland zal opduiken. Generaal Fleming biedt de koning zijn landgoed en Ordekasteel Lais (Laiuse) als hoofdkwartier aan. Op het wat vervallen kasteel wordt een vrolijk Kerstfeest gevierd. Johann August bevindt zich daar ook en niet bij het hoofdleger in Dorpat. (7) Magnus Stenbock ligt met zijn regiment bij Laisholm. Als het toen nog een bezit van de Von Meijerfeldts was zal Johann August de afstand van 10 kilometer ongetwijfeld hebben weten te overbruggen.

Terug   ***   Verder

1. Der Liefländischen Ritterschafft, Wie auch, Des Magistrats, und der Bürgerschafft, zu Riga, über des Infamen und Verrähterischen Johann Reinhold Patkuls Auffrührisches Verfahren und Calumnieuse Beschuldigungen; Bey dem in Riga Anno 1700. gehaltenen Landt-Tage, Auffgesetzte, und an Ihro K. Majest. von Schweden Raht, Feld Marschal und General-Gouverneur in Liefland, Den Hochwohlgebohrnen Herrn, Grafen Erich Dahlberg überreichte Declarationes Und Erklärunge: [Prod. in Arce Reg. Rig. d. 24. Aug. An. 1700.].
2. Uppsala Universitetsbiblioteket, X.240. Svensk biografi i portföljer, Meijerfelts papper, Capitulation, ÖfwerstLieut:s fullmacht & Värfning=Patent. J. Mankell, “Uppgifter rörande svenska krigsmagtens, sedan slutet affemtonhundratalet, Styrka, sammansättning och fördelning”, Stockholm 1865, deel 3, pag. 378, wijkt van de originele documenten af door niet te schrijven ‘ruiters’ maar ‘dragonders’ (infanterie die zich te paard verplaatst).
3. J.A. Nordberg, “Konung Carl den XII: tes historia”, Stockholm 1740, deel 1, pag. 91, spreekt van “Öfwerste Lieutenanten Carl Friedric Mejerfeldt“. Hij haalt de broers door elkaar. Carl Friedrich is op dat moment twee rangen lager kapitein en heeft geen ruiterij maar infanterie. Johann August is dan wel luitenant-kolonel (overste) en beschikt over cavalerie. Omdat Nordberg pas in 1703 in het Zweedse kamp arriveert moet hij een eerdere bron gebruikt hebben.
F.K. Gadebusch, “Livländische Jahrbücher”, Riga 1780-1783, deel 3-2, pag. 74, en latere bronnen volgen Nordberg.
4. Riksarkivet Sverige, 1112.1. Riksregistraturet 1523-1718, B/619, folio 105, “Til General Otto Vellingk svar angl: capitulationerne med Brakel och Meyerfelt”. Johann August wordt nog als majoor aangeduid.
5. Riksarkivet, 1112.1. Riksregistraturet 1523-1718, B/619,
folio 159, “Majors fullmakt under Österbottens infanterie regemente för Carl Friederich Mejerfelt”.  Krigsarkivet, 0022 Rullor 1620-1723, 1700/6 Östersjöprovinserna, folio 85. Rúlla pro November Månad A:o 1700 af Kongl Majstz Österbottens Regiment Infanterie och Capitain Carl Friderich Meijerfeltz Compagnie”.
6.
Frijherre Bref för General Major Johan August Mejerfeldt“, Rawitz d. 12. July 1705. Zelf noemt hij zijn deelname niet in zijn “Untertähnigeβ Memoriall wo und wie lang Ich in diensten gestanden”(Uppsala Universitetsbiblioteket, X.240. Svensk biografi i portföljer, Meijerfelts papper), maar het kan zijn dat hij dat document al in Wesenberg had afgerond. Hij wordt met zijn ruiters genoemd door G. Wrangell, “Der schwedische Anmarch auf Narva 1700”, in Beiträge zur Kunde Estlands, deel 9, Reval 1923, pag. 123, maar niet door S. Faber, “Der Ausführlichen Lebens-Beschreibung Carls den XII. Königs in Schweden”, deel 1, Frankfurt und Leipzig 1701. Zie verder G. Adlerfeld, “Histoire Militaire de Charles XII, Roi de Suéde”, Amsterdam 1730, en J.A. Nordberg, deel 1.
7. Riksarkivet Sverige, 720266 Ericsbergarkivet, Svenska Autografer, Vol: 139. Martin-Meijerfelt, folio 486, brief uit Lais van 13 maart 1701 aan gouverneur-generaal Dahlberg over diverse diplomatieke en militaire ontwikkelingen in het hoofdkwartier, met een reactie d.d. 23 maart op de achterzijde van de envelop.