In de negentiende eeuw ontstaat in Zweden belangstelling voor de nooit uitbetaalde erfenis van de Zweedse graaf Wolmar Johann von Meijerfeldt. Deze kwestie staat in Zweden en Finland bekend als “de Meijerfeldtse miljoenen”.
Het verhaal begint bij het overlijden van Johann August sr in 1749. Zijn weduwe en drie kinderen doen een poging de gelden vrij te krijgen via gevolmachtigde graaf Von Barck, die hiertoe op 19 april 1754 opdracht krijgt. (1) Een jaar later dient deze graaf de claim in, welke op 1 juni 1755 in behandeling wordt genomen. (2) Blijkbaar komt daar niets uit, want 40 jaar later neemt Johann August jr nog in zijn testament op, dat hij een erfenis van 200.500 rijksdaalder Friedrich d’Or van het Weense Hof tegoed heeft. Daarna stuurt hij zijn vertegenwoordiger PommerEsche nog naar Wenen voor een rechtszaak of schikking. Bij de erfstukken bevindt zich een brief gedateerd 18 juni 1796 afkomstig van S. Silferstolpe, waarin staat dat de agent Stahl een proces in Wenen voorbereidt om van de inhoud van de obligaties te vernemen en de bewaring in het Zweedse Gezantschap te eisen.
Na de dood van Johann August jr. doet zich in 1814 een nieuwe ontwikkeling voor. De Oostenrijkse regering tracht de schuld op Pruisen af te wentelen op grond van de eerdergenoemde Vrede van Breslau. Pruisen erkent zijn betalingsverplichting, echter voor zover schuldvorderingen legitiem kunnen worden bewezen. Ten aanzien van dat bewijs blijven de erfgenamen van Johann August jr in gebreke. (3) Bij een latere poging stelt de Oostenrijkse regering voor samen met Pruisen een gerechtelijk onderzoek te laten verrichten, maar het komt niet eens tot de benoeming van commissieleden.
Tussen 1828 en 1857 onderneemt de familie Barnekow nog nieuwe pogingen, onder andere in 1834 via de Zweedse gezant in Wenen, graaf Löwenhielm. De Finse Kamerheer Von Knorring, wiens vrouw een achterkleindochter van Brita is, reist in 1838 naar Wenen om van de bekende Oostenrijkse kanselier Von Metternich te vernemen dat de vordering van de erfgenamen weliswaar niet bestreden wordt, maar dat het onderpand (door het verlies van Strehlen aan Pruisen) nu bestaat uit 100.000 bajonetten. In 1841 vordert de Finse graaf Boije, ambassadeur voor Rusland, de gehele schuld op als één van de erfgenamen van graaf von Meijerfeldt. Het gezag van zijn functie zou de Oostenrijkers tot medewerking hebben bewogen, doch het plan zou zijn mislukt, omdat het Zweedse Gezantschap de onder hem berustende schuldbekentenissen van Keizer Karel VI zou hebben verduisterd. (4) Uit een brief uit 1847 van Von Metternich aan de Zweedse buitengewoon gezant Hochschild blijkt dat de Weense regering gewoon volhardde in haar standpunt, met de stelling dat er nooit een hypotheek op Strehlen gevestigd is, dat het recht van het koninkrijk Pruisen daarop overigens van toepassing is, dat Keizer Karel VI in zijn publieke functie handelend geen persoonlijke verbintenis is aangegaan en dat er geen melding van is gedaan bij de – door hem zelf geregelde – overdracht van Silezië aan Pruisen in 1821. (5)
Later verneemt de Zweedse ambassadeur Sparre nog dat keizer Franz Josef wel bereid zou zijn de vordering te erkennen en de helft daarvan aan de Finse erfgenamen uit te betalen. Eind januari 1857 regelt Von Knorring (Boije was 3 jaar eerder overleden) de instemming van de erfgenamen met dat compromis via de Russische ambassadeur Korshakov. (6) Of de Meijerfeldtse miljoenen – uitgaande van rente op rente gedurende meer dan 250 jaar – daardoor zijn uitbetaald blijkt echter nergens uit.
1. Staatsarchiv Österreich, Finanz- und Hofkammerarchiv, Gedenkbuch 270, folio 245v en 409 en Assignationsbuch 1739, folio 340 en 1740, folio 110, 228 en 348.
2. A. Barnekow, “Anreckningar om släkten Barnekow”, Kristianstad 1908, pag. 61 e.v.
3. Riksarkivet Sverige, Biographica M 8 b.
4. Staatsarchiv Österreich, Haus-, Hof- und Staatsarchiv, etc.
5. A. Barnekow, pag. 61 e.v.
6. Deze brief bevindt zich in het in 1858 ontzegelde dossier van Johann August jr en is er toen vermoedelijk aan toegevoegd. Helsinki University Library, Manuscripts, Coll. 144.2. Brieven van Anna Alakallaanvaara, Helsinki University Library, Helsinki 15 april 1998 [CH-306].
7. Helsingfors Tidningar 18 februari 1857, pag. 3.