In Pommeren vindt op 15 juli 1800 de uitvaart plaats van de drie maanden eerder in Stockholm overleden Zweedse graaf Johann August jr. Bij de kerkdienst in de St Andreaskerk in Nehringen zijn diverse personen aanwezig, zoals zijn weduwe gravin Sparre en de diverse pachters van de landgoederen. Zijn natuurlijke dochter Augusta Juliana en haar echtgenoot Thilo hoogstwaarschijnlijk ook, omdat zij in het testament staan en Schabow maar 21 km ver weg ligt. Aan het eind van de uitvaardienst wordt de graaf conform diens wens zonder pracht en praal bijgezet in het familiegraf in het kerkgewelf.
Johann Arnold Joachim PommerEsche is de opvolger van zijn een jaar eerder overleden vader Johann Christian als executeur-testamentair. De gravin-weduwe geeft hem de aanvullende opdracht alle bezittingen in Pommeren af te stoten. Naast zijn eerder beschreven activiteiten schiet hij Thilo aan om het legaat in één keer af te kopen en pachter Hagenow om Medrow aan te kopen. Beiden hebben daar wel oren naar.
Het is niet aannemelijk dat Johan August bij de uitvaart van zijn vader in Nehringen is. Na zeven zeejaren zet hij op 16 mei veilig voet aan wal in Amsterdam. Hij blijft daar voor de uitbetaling van zijn eerdere soldij en voor een nieuwe aanmonstering, al dan niet op uitnodiging van kapitein Hartsinck.
Amsteldam 1796
In juni dient zich voor hem een betere kans aan: konstabel-majoor Matthijs Baptist krijgt ontslag uit het Vast Corps ter Zee. Dat korps van 728 officieren – waaronder 30 konstabel-majoors – was in 1797 door de Nationale Vergadering in het leven geroepen. Het was echter aan zijn neus voorbij gegaan, omdat hij zich in Paramaribo bevond zonder belangenbehartiger in Den Haag. Op 23 augustus 1800 besluit het Uitvoerend Bewind tot een algehele vernieuwing van het korps. Johan August krijgt de vacante plaats, hoogstwaarschijnlijk op voordracht van kapitein Hartsinck. (1)
Door dit besluit is Johan August verlost van aanmonstering per vaart. Bovenop de f 30 soldij voor elke maand aan boord van een oorlogsschip ontvangt hij een vast traktement van f 250 per jaar. Elke drie maanden kan hij een kwart ophalen, mits hij of zijn gevolmachtigde over die maanden een attest van leven en inwoning in de Republiek overlegt, getekend door een publiek beëdigd persoon. Als hij zich op een oorlogsschip bevindt volstaat een verklaring van de kapitein of schrijver. Het enige dat hij verliest is zijn vrijheid om te kiezen wanneer hij op welk schip vaart en om de Republiek zonder verlof te verlaten. (2)
Bij het lidmaatschap van het korps gelden daarnaast strengere voorschriften voor het dragen van een uniform aan wal en aan boord. (3)
Bataafse Zee-Officier
Nederlandse Stichting voor Modelfiguren
1. Mutatiën Bataafsche Marine, Nationaal Archief 2.01.31, Inv 14, fol 88.
2. Organisatie van het Corps Zee-Officieren ten dienste van de Bataafsche Republiek, Nationale Vergadering 28 maart 1797.
3. Reglement omtrent de Uniformen voor de Zee-Officieren by de Bataafsche Republiek, Agent der Marine 16 mei 1798.