
Amsteldam 1796
Johan August von Meijenfeldt blijft in Amsterdam. In die tijd is er geen regel van de stad of het gewest Holland die hem dwingt zich als vreemdeling te laten registreren. Integendeel, artikel 50 van de twee jaar eerder van kracht geworden Staatsregeling voor het Bataafsche Volk luidt: “De Maatschappij ontvangt alle Vreemdelingen, die de weldaaden der vrijheid vreedzaam wenschen te genieten, in haar midden, verleenende denzelven alle zekerheid en bescherming”. Het zojuist ingevoerde nationale burgerschap is voor hem niet relevant.
De reden voor zijn verblijf in Amsterdam is voor Johan August het onbetaalde soldij over de aflopen zeven jaar en de kans op aanmonstering op een volgend oorlogsschip. Hij is pas een maand in Amsterdam of konstabel-majoor Matthijs Baptist wordt ontslagen uit het Vaste Corps van Zee-Officieren. Dat korps was kort na de omwenteling door de Nationale Vergadering opgericht na jarenlang tegenstribbelen door de vijf Admiraliteiten. Het telt 728 officieren, waaronder 30 konstabel-majoors. Johan August had zeven jaar eerder weliswaar feitelijk als konstabel-majoor gefunctioneerd en was na twee jaar zelfs formeel als zodanig aangesteld, maar tijdens de oprichting had hij zich in Paramaribo bevonden en in Den Haag geen belangenbehartiger gehad. Nu heeft moet de marine een flink aantal vacatures opvullen vanwege het vertrek of ontslag van prinsgezinde officieren.
De Agent der Marine (minister) doet op voorstel van zijn Departement van Equipage op 15 augustus een voordracht, met nogal wat buitenlandse kandidaten. Eén van hen is Johan August ter vervanging van Baptist, wie weet op suggestie van Hartsinck. Hoewel de Agent aantekent dat hij de anciënniteit van de net gearriveerde zeelieden van het eskader uit Suriname en Bergen nog moet onderzoeken, krijgt hij twee weken later bericht dat het Uitvoerend Bewind (kabinet) zijn voordracht op 23 augustus geheel heeft goedgekeurd. (1)

Johan August is nu verlost van aanmonstering per vaart en ontvangt een vast traktement van f 250 per jaar. Elke drie maanden kan hij een kwart ophalen, met terugwerkende kracht vanaf 1 juli. Hij of zijn gevolmachtigde moet elk kwartaal een attest van leven en inwoning in de Republiek overleggen, getekend door een publiek beëdigde persoon. Als hij zich wederom op een oorlogsschip bevindt volstaat een verklaring van de kapitein of schrijver. Het enige dat hij verliest is zijn vrijheid om te kiezen wanneer hij op welk schip vaart en om de Republiek zonder verlof te verlaten. Het traktement lijkt een financiële teruggang, omdat het maar iets meer dan f 20 per maand is, maar voor elke maand aan boord van een oorlogsschip zal hij ook nog eens f 30 soldij krijgen. (2)
Het korps stelt strengere voorschriften aan de leden voor het dragen van een uniform aan boord, maar ook aan wal.
Bataafse Zee-Officier
Nederlandse Stichting voor Modelfiguren
Het uniform van de konstabel-majoor bestaat uit een effen blauwe lange jas met blauwe of rode voering, een staande kraag van 2½ duim en ronde blauwe opslagen. Veel grote ankerknopen en knoopsgaten sieren de opslag en jas. Broek en gilet zijn blauw in de winter en wit linnen in de zomer. De tweekantige dwarssteek is effen zwart met gouden lis, kleine ankerknoop en zwarte kokarde. (3)
1. Nationaal Archief, 2.01.31 Stamboek Marine, Inv 20 Ranglijst van Zeeofficieren, fol 633.
2. Organisatie van het Corps Zee-Officieren ten dienste van de Bataafsche Republiek, Nationale Vergadering 28 maart 1797.
3. Reglement omtrent de Uniformen voor de Zee-Officieren by de Bataafsche Republiek, Agent der Marine 16 mei 1798.
