1.3.6. Willem III

Willem III van Oranje (1650-1702)

In 1689 vraagt en krijgt Carl Friedrich von Meijerfeldt opnieuw verlof om naar een buitenlands krijgstoneel te reizen. Afgezien van de Turken bieden de Fransen een zoveelste strijdtoneel. Met name in de Zuidelijke Nederlanden woedt tussen 1688 en 1697 de Paltische Successieoorlog (Zweeds, Duits), Oorlog tegen de Liga van Augsburg (Frans) of Negenjarige Oorlog (Nederlands, Brits). Carl Friedrich zal ditmaal tegen de Fransen vechten, want zijn koning Karel XI was inmiddels weer van kamp veranderd. In traktaten van 12 september 1688 en 23 februari 1689 was hij met Willem III van Oranje overeen gekomen 6.000 soldaten naar het front te laten afmarcheren. Dat was niet in de vorm van een Zweeds leger of individuele huurlingen gebeurd, maar door levering van zes regimenten voetvolk aan de Republiek, die daarvoor aan Zweden 108.864 rijksdaalder boven de tafel en geschenken en omkoopbedragen onder de tafel hadden betaald, teneinde het pro-Franse kamp aan het Zweedse Hof de loef af te steken. De Republiek had zich ook verbonden soldij, transport, inkwartiering, kleding, voedsel en wapens voor de soldaten te verzorgen. De zes regimenten waren vanuit Göteborg, Bremen en Pommeren naar het zuiden van de Republiek gereisd.

De formele redenen voor Karel XI om zich van Lodewijk XIV af te wenden waren de Franse verovering van Luxemburg in de Frans-Spaanse Oorlog en diens erfclaim op de Palts, het volgende gebied tot aan de Rijn. Het Beierse huis Wittelsbach waar Karel van afstamt maakt ook aanspraken. Achterliggende reden is bovendien dat Frankrijk Deense claims op Holstein-Gottorp steunt. Zweden realiseert zich verder dat de handelsakkoorden met de Republiek veel meer waard zijn dan die met Frankrijk. Ook speelt mee dat Zweden vanwege Pommeren, Wismar en Bremen-Verden onderdeel is van het Duitse Keizerrijk. Tenslotte is er verontwaardiging  over de herroeping van het Edict van Nantes en de gedwongen uittocht van Hugenoten.

Met een inval in de Palts was Lodewijk XIV de oorlog in september 1688 begonnen. Intussen was Willem III van Oranje het Kanaal overgestoken naar Engeland om daar de Glorious Revolution te ontketenen. De Republiek en Engeland hadden zich bij de Augsburgse Liga aangesloten, die vanaf dan de Grote Alliantie was gaan heten. De Zweden hadden het gat dat de Engelse invasie achterliet net op tijd opgevuld om Lodewijk XIV af te schrikken van een inval in de Zuidelijke Nederlanden. In 1689 waren de Fransen ook uit de Palts verdreven.

Carl Friedrich wordt geworven in het regiment van de Pommerse gouverneur-generaal graaf Nils Bielke. In de Republiek staat dat regiment in feite onder commando van de tweede man, luitenant-kolonel Johan Gabriel Banér (‘Bannier’). Het ligt ten zuiden van Brussel in Brabant. De Fransen zijn daar in het nieuwe seizoen binnengevallen. Op 1 juli 1690 komt het tot een grote veldslag bij Fleurus, een dorp vlakbij het Waalse Charleroi in Henegouwen. Het opperbevel over de geallieerde troepen ligt bij prins Georg Friedrich von Waldeck zu Eisenberg (1620-1792), want Willem III vecht op dat moment in Ierland. Carl Friedrich neemt aan de bloederige veldslag deel, die tot een zwaar geallieerd verlies leidt.  Het overgrote deel van de Zweden vindt de dood of wordt gevangen genomen en ingelijfd bij het Corps Suédois. Hij is bij het bataljon onder majoor Magnus Stenbock dat weet te ontsnappen. Daarna voegt hij zich met het restant bij de Brandenburgse troepen onder veldmaarschalk Heino Heinrich von Flemming. In december zit de campagne er op en keert hij terug naar huis.  (1)

Carl Friedrich verneemt bij aankomst in Riga dat Johan Preutz op 20 mei 1690 een schuldvordering tegen hem heeft ingediend bij de gouverneur-generaal Hastfer. (2) Zelf dient hij een klacht in vanwege het uitblijven van soldij en reisgeld. (3)

Catharina von Meijerfeldt-Wulff leeft op dat moment nog in Riga. Zij overlijdt in 1692 en wordt op 7 april begraven in de St. Petri kerk te Riga. Letterlijk staat er in het kerkboek “Den 7 dito. Herrn Capitain Meijerfelt fraú Mûtter”. De rang kapitein duidt op haar zoon Carl Friedrich, omdat haar jongere zoons op dat moment een lagere rang hebben. Omdat hij in Riga gelegerd is zal hij de begrafenis hebben kunnen regelen, maar voor zijn twee broers moet het geen grote moeite zijn geweest uit Wenden en/of Reval over te komen. (4)

In dat zelfde jaar krijgt Carl Friedrich zijn oude commandant Von Campenhausen als kolonel terug en luidt de nieuw naam van het regiment Österbotten (Oostelijke Botnische Golf). Op 28 oktober wordt hij benoemd tot één van de commissarissen die buitengewone inkwartiering van koninklijke troepen in Dorpat moet regelen. Dat is de reactie van de Raad op de zorgen die de Gilden hebben geuit. (5)


Jacob Johan Hastfer, gouverneur-generaal van Lijfland
Olieverfschilderij van David Klöcker Ehrenstrahl, 17de eeuw
Nationalgalleri Finland, Sinebrychoff-samlingen, Helsinki

Begin 1693 keert Carl Friedrich terug van Dorpat naar Riga en krijgt van 31 januari tot 8 juni verlof om naar Stockholm te gaan. (6) Het is aannemelijk dat hij Hastfer ontmoet, die daar verslag doet van zijn reis door Duitsland en de Nederlanden om de steun van Zweden in de Grote Alliantie te bespreken. Inmiddels had de Lijflandse ridderschap hem verzocht een Landdag uit te schrijven. Vanuit Rotterdam had hij de Landdag in Wenden uitgeschreven en de leiding aan gouverneur Soop overgedragen. Carl Friedrich vergezelt Hastfer niet alleen terug naar Riga maar ook naar Dorpat, waar hij met een groot gevolg een bezoek aflegt vanwege een klacht van de gilden over de nieuwe belasting op mout, waardoor het bier onbetaalbaar wordt. (7) De Lijflandse ridderschap blijft bezwaar maken tegen de reductie (terugneming) van de landgoederen door de Zweedse Kroon. Hastfer wijst er op dat die landerijen een tijdelijk geschenk van de Zweedse koningen waren geweest en de Zweedse zorg primair uitgaat naar de echte Lijflanders: de inheemse boeren. Algemeen onderwijs en afschaffing van de lijfeigenschap had nooit op de agenda van de Duits-Balten gestaan. Met deze woorden sluit Hastfer in 1693 de Landdag, niet de vergadering, maar het instituut.

Nu is het de beurt aan Johann August von Meijerfeldt om deel te nemen aan de Negenjarige Oorlog. Van zijn compagniechef Von Tiesenhausen en zijn oudere broer hoort hij verhalen over koning-stadhouder Willem III. Hij wil twee vliegen in één klap slaan: net als Carl Friedrich oorlogservaring opdoen en promotie maken naar de kapiteinsrang. Naar aanleiding van zijn verzoek neemt generaal-majoor Von der Pahlen op 28 april 1693 in Reval een besluit: hij wil hem vanwege zijn grote verdiensten helemaal niet kwijt, maar snapt ook dat hij zich in krijgshandelingen nog meer wil bekwamen. Daarom geeft hij hem toestemming afscheid van zijn regiment te nemen en verleent hij hem per open brief een pas om naar alle relevante plaatsen te reizen. (8)

Het lukt Johann August niet onmiddellijk in dienst van Republiek te treden. Hij moet de veldtochten in de zomer van 1693 aan zich voorbij laten gaan. Een grote kans doet zich eind dat jaar voor, als Willem III met Zweden een derde traktaat sluit voor drie extra regimentenHet zevende regiment wordt uit de al bestaande zes in de Republiek gevormd. Het achtste regiment infanterie wordt geworven in Lijfland, Finland, Pommeren en Bremen-Verden en daar weet Johann August een aanstelling te krijgen. Het negende regiment cavalerie komt bij de troepen van Zeeland te staan onder leiding van Kjell Christoffer Barnekow. In 1717 zal Johann August in zijn tweede huwelijk met diens jongste dochter Brita trouwen.

Alle geallieerde regimenten hanteren de Nederlandse indeling: 12 compagnieën met elk drie officieren (kapitein, luitenant en vaandrig), 9 onderofficieren en 72 soldaten. In de training worden de beproefde Nederlandse infanterie-aanvallen geoefend: de eerste rij schiet, knielt en herlaadt het musket. Intussen heeft de tweede rij geschoten en nadat ook zij knielen schiet de derde rij. Dit ritueel herhaalt zich van voren af aan. Dit door prins Maurits ontwikkeld systeem wordt door de Engelsen later platoon fire genoemd.

Besluit Whitehall 10 november 1693 van Willem III inzake aanstelling en committering
Jan August Meijerfelt tot kapitein in regiment van kolonel graaf Ewald Hastfer

In zijn paleis Whitehall in Londen – dat vijf jaar later tot de grond zou afbranden – stelt Willem III op 10 november 1693 Johann August aan als kapitein. Secretaris Constantijn Huygens jr. (1628-1697) vernederlandst de eerste voornaam tot Jan. Hij lijkt zelfs een “n” in plaats van een “r” in de familienaam te schrijven, honderd jaar vóór de overkomst van de Nederlandse familie, maar op de onderregel van het besluit staat in een ander handschrift wel een duidelijke “r”. (9)

Bij een absolutistische vorst in Europa staat een aanstelling als officier gelijk met zijn benoeming. In de Republiek is dat proces niet zo eenvoudig vanwege het machtsevenwicht tussen de Kapitein-Generaal, Raad van State, Staten-Generaal en de 7 provincies. Na het besluit van Willem III is het woord aan de Raad van State, anders dan tegenwoordig vooral een uitvoerend orgaan, met name met betrekking tot de financiën van het Staatse leger. Willem III verzoekt de Raad Johann August te doen voorzien van “behoorlijke commissie”, een verouderd woord voor mandaat of benoeming. Als dat gebeurd is zullen de Staten-Generaal en provincies nog moeten bepalen waar hij dienst gaat doen en wie voor de financiën opdraait.

Kolonel van het achtste regiment wordt de 10 jaar jongere Evald Hastfer, zoon van de gouverneur-generaal in Lijfland, die zelf zojuist van kapitein bij een bataljon in Dorpat met overslaan van de rangen majoor en luitenant-kolonel de sprong naar kolonel heeft gemaakt. Omdat er in de winter tich geen veldtochten zijn bevindt hij zich eind maart 1694 nog steeds in Stockholm. Op bezoek bij de Deense diplomaat Bolle Luxdorph laat hij blijken niet zo Zweeds gezind te zijn als zijn vader. Hij zegt door de reductie alles kwijt te zijn en biedt zijn diensten aan de koning van Denemarken aan. Als antwoord op de verbaasde en afhoudende reactie geeft hij aan als alternatief zijn Baltische vrienden naar Rusland te kunnen volgen. Twee maanden later leidt hij toch gewoon zijn regiment in Nederland. (10)

Terug   ***   Verder


1. Meritförteckning 1691, Riksarkivet Sverige, 754/1. Ämnessamlingar. Militaria, Administrativa handlingar rörande armén, V/2. Arméns meritförteckningar, M 964 Österbottens Regemente. H. Gillingstam, lemma in “Svenskt Biografiskt Lexikon”, Stockholm 1986, pag. 470-471. Carl Friedrich staat niet in de Zweedse rollen van de officieren van de zes regimenten subsidietroepen, dus moet tussen twee rollen door een overleden kapitein hebben aangezuiverd. Op zijn militaire rol in Riga staat op 27 juli en in december wel dat hij koninklijke toestemming heeft om te reizen.
2. 
Supplik des Johan Preutz contra den Kapitän Meyerfeldt wegen einer Schuldforderung, Rahvusarhiiv Eesti, 278.1.XVII-27b, “, Nr. 119, fol. 182/182r. Krigsarkivet Sverige, 0022 Rullor 1620-1723, 1690/5, fol 283.
3. Supplik des Offiziers Carl Meyerfelt in Sachen seines wegen einer Reise noch ausstehenden Lohnes, Rahvusarhiiv Eesti, 278/1/XVIII-27b Nr. 18, folio 31-32“” en Nr. 119, folio 182-182r.
4. Latvijas Valsts Vestures Arhivs, Leichenbuch St. Petri Riga 1657-1811, folio 92, nr. 13.
5. F.K. Gadebusch, “Livländische Jahrbücher”, deel 3:3 (1660-1710), Riga 1782, pag. 601.
6. Rahvusarhiiv Eesti, 278, 1-XXI-60, Regiment Österbotten, folio 109 en folio 214.
7. F.K. Gadebusch, pag. 623.
8. 
Afsked och Pass, Uppsala Universitetsbiblioteket, X.240. Svensk biografi i portföljer, Meijerfelts papper.
9. Capitein fullmakt, Uppsala Universitetsbiblioteket, X.240. Svensk biografi i portföljer, Meijerfelts papper.
10. P. Lindström & S. Norrhem, “Flattering Alliances. Scandinavia, diplomacy and the Austrian-French balance of power 1648-1740”, Lund 2013, pag. 202-203 op basis van F. Fryxell, “Ur Utrikes Arkiver Samlade och Utgifna”,  Stockholm 1839, deel 3. pag. 350.