Het precieze geboortejaar van Andreas Meijer is onbekend, maar een schatting komt uit op het jaar 1630. (1)
Van zijn opvoeding is niets te vinden, maar op jonge leeftijd gaat hij al in militaire dienst. Net als zijn vader, grootvader en overgrootvader treedt hij in Zweedse dienst. Dat betekent dat hij meegaat naar de Duitse gebieden waar de Dertigjarige Oorlog woedt.
Eén bron schrijft “Efter giorde utrikes krigtiensten” (na buitenlandse krijgsdienst te hebben gedaan”, een andere ‘uthi fremmande land såwäl som hemma att giöra sig till wår och Corones tiänst capabel” (in vreemde landen als thuis zich in dienst van ons en de Kroon capabel toonde). (2)
Carl Gustaf von Wrangel (1613-1676) is de succesvolle veldmaarschalk van de Zweedse legers. Hoewel de onderhandelingen voor de Vrede van Westfalen al bijna rond zijn vechten de Zweden net als de Fransen, de keizerlijke troepen en de Spaanse troepen nog tot eind 1648 verbeten door. Andreas Meijer is dan ongeveer 18 jaar oud en volgens latere bronnen officier in de cavalerie. Bij zijn terugkeer moet hij zijn opgeklommen tot de rang van luitenant of kapitein, want enige tijd later is hij al luitenant-kolonel.
In 1654 zoekt de 41-jarige Von Wrangel naar een hofmeester voor de baronnen Johann Friedrich von Wrangel (14 jaar) en Wolmar Hermann von Wrangel (13 jaar). Het zijn zijn halfbroers uit het derde huwelijk van zijn vader met Amalia van Nassau-Siegen, een kleindochter van Jan van Nassau, de jongere broer van Willem van Oranje.
Het oog van Carl Gustaf valt op Andreas Meijer. Waardoor? Een hard feit is dat ze familie van elkaar zijn: Hans von Wrangel (-1542), erfheer van Tolsburg en Ellistfer, is zowel de betovergrootvader van Carl Gustaf als de opa van Magdalena von Wrangel, de overgrootmoeder van Andreas Meijer. Beide families leefden daarna in Estland en stonden in Zweedse dienst. Een tweede reden is dat Andreas onder Carl Gustaf heeft gevochten in de Dertigjarige Oorlog.
Andreas Meijer aanvaardt de functie. Deze houdt in dat hij de broers moet gaan begeleiden naar een Lutherse universiteit. Die is niet dichtbij, want Von Wrangel heeft een hoge dunk van het Collegium Illustre in Tübingen in Württemberg. Deze is internationaal ingericht en uitsluitend bedoeld voor de adel. Voor een oude tekst ten behoeve van zijn bibliotheek had hij eens contact gehad met Thomas Lansius (1577-1657), hoogleraar aan deze adelsacademie. Hij doceert daar nog steeds op hoge leeftijd en de universiteit heeft een goede naam door de oud-docenten Johannes Keppler en andere beroemde theologen.
Halverwege dat jaar vertrekt Andreas met de broers en komt op 21 augustus 1654 in Tübingen aan. Het plan is er drie jaar voor de studie te blijven. Acht dagen later schrijft Andreas zijn eerste brief aan Carl Gustaf von Wrangel. Hij meldt bij mevrouw Müller te zijn ingetrokken en al een gesprek met de directeur te hebben gevoerd. De broers staan niet in de Matrikelen van de Universiteit, maar worden wel opgesomd bij de studenten van het Collegium Illustre. Johan Fredrik studeert galliam (Frans) en Wolmar patriam (vaderlandkunde). (3)
Carl Gustaf von Wrangel (1613-1676)
Artiest: Matthäus Merian jr (1662)
Op het thuisfront breekt de volgende oorlog uit. Koningin Christina van Zweden had haar abdicatie en bekering tot het katholieke geloof bekend gemaakt om plaats te maken voor haar speelmakker en neef uit het huis Wittelsbach. Hij wil wel de leiding nemen om samen met de nieuwe koning van Polen-Litouwen de door de Russische tsaar gesteunde Oekraïnse opstand neer te slaan, maar die nieuwe koning wil juist zelf op de Zweedse troon komen vanwege de oude personele unie onder het huis van Wasa. Midzomer 1655 overschrijden Zweedse troepen de oostgrens van Pommeren en zuidgrens van Lijfland en is de Zweeds-Poolse Oorlog (1655-1660) een feit. Zweden weet aanvankelijk over heel Polen-Litouwen te heersen, maar binnenlandse guerrilla, een Russische inval in Lijfland, gevechten met Brandenburg en steun van de Hollandse en Deense vloot aan Danzig doen het front keren.
Bij het uitbreken van de oorlog treden zowel de jonge broers Von Wrangel als Andreas Meijer onmiddellijke in Zweedse krijgsdienst. De broers wordt te verstaan gegeven dat zij in Tübingen moeten blijven om hun studie af te maken. Andreas wordt wel opgeroepen om als ingenieur deel te nemen en is 18 augustus 1655 bij de troepen in West-Polen aanwezig. (4)
Een jaar later op 6 juli 1656 constateert koning Karel X Gustaaf dat hij luitenant-kolonel Meijer weliswaar opdracht heeft gegeven vier compagnieën cavalerie te werven op de markt van Lobsens (Łobżenica) en Welmerode in de Poolse provincie Posen, maar dat veldmaarschalk Von Wrangel diezelfde plaatsen heeft toegewezen aan majoor Roblamb om er 150 soldaten voor een campagne te werven. Von Wrangel krijgt de ruimte Meijer elders in te zetten. Dat zal herstel in zijn functie als hofmeester geweest zijn, want op 28 oktober schrijft hij vanuit Tübingen voor het eerst sinds 19 maanden een brief aan Von Wrangel. (5)
Het volgende jaar 1657 onderneemt Andreas Meijer twee reizen uit Tübingen. De eerste is naar de stad Konitz (Chojnice) in West-Polen, halverwege Stettin en Danzig. De stad was op Eerste Kerstdag 1656 voor de troepen van Rugter von Ascheberg gecapituleerd en vormt nu het Zweedse winterkwartier. De reis van Andreas bedraagt hemelsbreed maar liefst 923 km. Dat betekent een heenreis te paard van zeven dagen van acht uur in rustige galop (18 km/uur), een verblijft van een week in Könitz en een terugreis op dezelfde manier. Andreas heeft de pech dat Carl Gustaf von Wrangel net voor drie maanden naar Bremen is vertrokken. Deze gang van zaken blijkt uit drie brieven: 17 februari uit Tübingen, 26 februari uit Könitz en 10 maart weer uit Tübingen.
De tweede reis in 1657 start drie maanden later. Wolmar von Wrangel is 30 mei klaar met zijn studie. Zijn oudere broer Johan Fredrik moet nog een jaar. Andreas krijgt toestemming met Wolmar nog diezelfde dag de thuisreis te aanvaarden. Zij volgen vermoedelijk de gemakkelijke rivierdalen van de Neckar, Fulda en Wezer en komen op 15 juni bij Verden aan. Een dag later overschrijdt het Deense leger de grens met het onder Zweeds bestuur staande hertogdom Bremen. Andreas huurt geschrokken een wagen en trekt zuidelijk omhoog de Lüneburger Heide op naar Hoya, vandaar oostelijk de Aller over naar Walsrode, Soltau en Harburgh. Hij heeft het plan vandaar omlaag naar Hamburg te gaan.
In zijn relaas over de daarna volgende gang van zaken put Andreas Meijer zich uit in zijn veiligheidsmaatregelen voor zijn gezelschap. Dagelijks verkent hij de veiligheid van de route omdat de Zweedse ontzettingstroepen onder Carl Gustaf von Wrangel nog niet gearriveerd zijn. Daarnaast bereidt hij de ontmoeting van hun schipper aan de Elbe voor. Desalniettemin weet een groep van 30 Deense musketiers hen gevangen te nemen. Andreas benadrukt de illegaliteit van de actie . De groep overschrijdt de grens van het Zweedse hertogdom Bremen-Verden en neemt hen op het grondgebied van het hertogdom Lüneburg vast. Dit argument is niet sterk, omdat de daar heersende Brandenburgse vorst recent van het Zweedse naar het geallieerde kamp is overgelopen, maar misschien was Andreas zich hiervan niet bewust.
Andreas, Wolmar en een bediende moeten al hun edelmetalen en kleding aan de Denen afstaan, behalve de kleding die ze dragen. Zo trekt de stoet naar Altona ten noorden van Hamburg. Vandaar trekken ze 80 km noordwaarts naar Stolpe in Holstein, van waaruit Andreas op 21 juni zijn eerste brief over de arrestatie schrijft. Kennelijk geven de Denen in die stad opdracht meteen 75 km naar de oever van de Elbe terug te reizen, waar het groepje de volgende dag in de vesting Glückstadt wordt vastgezet. (6)
Reis Tübingen-Harburgh-Glückstadt
Tijdens zijn gevangenschap maakt Andreas gebruik van zijn ingenieursvaardigheden en ziet kans een tekening van de vesting te maken, die hij – samen met een veroveringsplan – naar koning Karel X Gustaaf in Wismar weet te smokkelen. De koning keurt het plan goed, maar kan het niet in uitvoering brengen vanwege de invallende, uitzonderlijk strenge winter en de geringe beweeglijkheid van zijn troepen. Die strenge winter brengt hem wel de zege, want hij loopt met zijn troepen over de Kleine en Grote Belt en omsingelt Kopenhagen. Met de Vrede van Roskilde van 26 februari 1658 geeft Denemarken alle gebieden in Zuid-Zweden terug en kan Zweden de Noord-Duitse havensteden behouden.
Vesting Glückstadt
Andreas Meijer komt door de vrede van 1658 vrij. Gustaaf X Adolf geeft hem een eregeschenk en verzekert hem van verdere koninklijke gunsten. Johan Fredrik von Wolmar is inmiddels ook klaar met zijn studie en reist met zijn broer naar Stockholm. Andreas bevindt zich dat jaar blijkens twee brieven in Frankfurt en Lübeck. De Zweedse koning hervat de oorlog tegen Denemarken om beide zijden van de Sont te beheersen, maar een vloot uit de Republiek steekt daar een stokje voor. April 1660 is Andreas luitenant-kolonel van een geworven regiment cavalerie in Bremen. (7)
Als de Zweedse koning overlijdt zien Carl Gustaf von Wrangel en de andere regenten van zijn minderjarige zoon Karel XI hun kans schoon een einde aan de gevechten te maken met de Vrede van Kopenhagen van 27 mei 1660. Dit leidt tot de afdanking van Andreas Meijer uit het Zweedse leger, na vijf jaar dienst.
1. M. Kohlhaas, “Nachkommen von Herman Marquard”, download PDF, pag. 4 en 5.
2. A.A. von Stiernman, “Svecia Illustris, Slägttaflor öfver de på Svenska Riddarhuset until år …. introducerade ätter i alfabetisk ordning”, Uppsala Universitätsbibliotek, Handskriften X. Svensk genealogi och biografi, del 18 ( M-O), Mejerfelt, respectievelijk Riksarkivet, 1112.1 Riksregistraturet, 412, Sköldebref för Inspectoren Meijerfelt fol. 310.
3. Riksarkivet Sverige, 720795 Skoklostersammlingen / II. Brevväxling med diverse personer, Vol E 8420, Tübingen 29-08-1654. A. Losman, “Carl Gustaf Wrangel och Europa”, Uppsala 1980, pag. 49-50.
4. L.W. Munthe, “Kungl. Fortifikationens historia”, Stockholm 1902-1917, deel 2, pag. 266 en pag. 268, deel 6:2. Biografiska anteckninga, pag. 447-448, verwijzend naar G. Anrep, “Svenska Adels Ätters-taflor”, Stockholm 1861, pag. 888-889.
5. Riksarkivet Sverige, 1112.1 Riksregistraturet, 307 Jul-aug 1656, fol. 981-982. J.L. Carlbom, “Karl X Gustav, från Weichseln till Bält, 1657: taget över Bält och freden i Roskilde, 1658”, 1910, pag. 290-291.
6. G. Anrep, pag. 888-889.
7. Krigsarkivet Sverige, 0022 Rullor, registerkort en 1660/14, folio 386.