1.3.1. Officier en hofmeester

Andreas Meijer is geboren rond het jaar 1630. (1) Op 18-jarige leeftijd treedt hij net als zijn vader, grootvader en overgrootvader in het Zweedse leger. Hij wordt officier in de cavalerie. In de Duitse gebieden woeden de laatste gevechten van de Dertigjarige Oorlog. (2) Carl Gustaf von Wrangel (1613-1676) is daar de succesvolle veldmaarschalk. Bij de vrede moet Andreas zijn opgeklommen tot de rang van luitenant of kapitein, want enige tijd later is hij al voorbij de rang van majoor, namelijk luitenant-kolonel.

In 1654 zoekt de 41-jarige Von Wrangel een hofmeester voor zijn jonge halfbroers Johann Friedrich en Wolmar Hermann von Wrangel (14 resp. 13 jaar). Hun gezamenlijke vader was 11 jaar eerder overleden en zijn halfbroers zijn uit het derde huwelijk met Amalia van Nassau-Siegen, de kleindochter van Jan van Nassau, jongere broer van Willem van Oranje in de Republiek. Het oog van Carl Gustaf valt op Andreas Meijer. In de Dertigjarige Oorlog vochten zij samen en zij zijn familie van elkaar. (3) 

De functie houdt in dat Andreas de jonge broers moet gaan begeleiden bij hun studie aan het Collegium Illustre, een adellijke academie. Een kleine twintig jaar eerder was Carl Gustaf daar zelf student geweest. Deze is internationaal ingericht en uitsluitend bedoeld voor scholing die specifiek beantwoordt aan het onderwijsideaal van de adel en ook uitsluitend bedoeld voor ridders in het Heilige Rooms Rijk. Dit onderwijsideaal bestaat uit een combinatie van ridderlijke vaardigheden en onderwijs die hen kwalificeert voor een carrière in dienst van de staat. De jonge studenten krijgen onderwijs in recht, politieke wetenschappen, geschiedenis, natuurwetenschappen, moderne talen en ridderlijker vaardigheden. Bij dat laatste lopen de lessen uiteen van zingen, dansen en luitspelen tot paardrijden, schieten en krijgskunde. De lessen worden verzorgd in een vorstelijk onderkomen.

Carl Gustaf had in de nevenvestiging in Stockholm gestudeerd, die in 1625 was opgericht om de Zweedse adel dichter bij huis te bedienen. Vier jaar later dwong een grote pestuitbraak deze vestiging haar deuren alweer te sluiten en in 1632 definitief. De moedervestiging ligt in Tübingen, helemaal in het Zuid-Duitse Württemberg. De groothertog had het in 1594 geopend, los van de daar ook gevestigde universiteit. Het is één van grootste en meest vooraanstaande adellijke academies van Europa. Het heeft een aantrekkingskracht op jonge adel uit de wijde omtrek, in het bijzonder uit Zweden. Een studie in het buitenland, en de reis daarnaartoe, wordt binnen de Zweedse aristocratie gezien als onderdeel van een nobele opvoeding. Het buitenland geeft jonge edelen inzichten en contacten die niet in het thuisland te verkrijgen zijn. Constantijn Huygens bezoekt de academie in 1620 op doorreis naar Venetië en noemt de collegezalen ‘vrij aardig’, maar ze halen het volgens hem in de verste verte niet bij die van de Universiteit Leiden. Hetzelfde geldt voor de bibliotheek, ‘waar toch zeker een grote hoeveelheid boeken berust’.

Collegium illustre: Das Gebäude mit Garten
und Blick auf das Schloss Hohentübingen
Collegium illustre:
Kampfunterricht

Carl Gustaf onderhoudt contacten met Tübingen. Zo correspondeert hij met de rechtsgeleerde hoogleraar Thomas Lansius (1577-1657) over een oude tekst ten behoeve van zijn bibliotheek. Hij besluit dat zijn jonge broers daar moeten studeren. Lansius doceert daar nog op hoge leeftijd. Andreas Meijer aanvaardt de functie en het driejarige verblijf in Tübingen. Halverwege dat jaar vertrekt hij met de broers en komt op 21 augustus 1654 in de stad aan. Acht dagen later schrijft Andreas zijn eerste brief aan Carl Gustaf von Wrangel. Hij meldt bij mevrouw Müller te zijn ingetrokken en al een gesprek met de directeur te hebben gevoerd. De broers staan niet in de Matrikelen van de Universiteit, maar worden wel opgesomd bij de studenten van het Collegium Illustre. Johan Fredrik studeert galliam (Frans) en Wolmar patriam (vaderlandkunde). (4)

Carl Gustaf von Wrangel (1613-1676)
Artiest:
Matthäus Merian jr (1662)

Op het thuisfront breekt de volgende oorlog uit. Koningin Christina van Zweden had haar abdicatie en bekering tot het katholieke geloof bekend gemaakt om plaats te maken voor haar speelmakker en neef  uit het huis Wittelsbach. Hij wil wel de leiding nemen om samen met de nieuwe koning van Polen-Litouwen de door de Russische tsaar gesteunde opstand in Oekraïne neer te slaan, maar die nieuwe koning wil juist zelf op de Zweedse troon komen vanwege de oude personele unie onder het huis van Wasa. Midzo­mer 1655 overschrijden Zweedse troepen de oostgrens van Pommeren en zuidgrens van Lijfland en is de Zweeds-Poolse Oorlog (1655-1660) een feit. Zweden weet aanvankelijk over heel Polen-Litouwen te heersen, maar binnenlandse guerrilla, een Russische inval in Lijfland, gevechten met Brandenburg en steun van de Hollandse en Deense vloot aan Danzig  doen het front keren. 

Bij het uitbreken van de oorlog treden zowel de jonge broers Von Wrangel als Andreas Meijer onmiddellijke in Zweedse krijgsdienst. De broers wordt te verstaan gegeven dat zij in Tübingen moeten blijven om hun studie af te maken. Andreas wordt wel opgeroepen om als ingenieur deel te nemen en is 18 augustus 1655 bij de troepen  in West-Polen aanwezig. (5)

Een jaar later op 6 juli 1656 constateert koning Karel X Gustaaf dat hij luitenant-kolonel Meijer weliswaar opdracht heeft gegeven vier compagnieën cavalerie te werven op de markt van Lobsens (Łobżenica) en Welmerode in de Poolse provincie Posen, maar dat veldmaarschalk Von Wrangel diezelfde plaatsen heeft toegewezen aan majoor Roblamb om er 150 soldaten voor een campagne te werven. Von Wrangel krijgt de ruimte Meijer elders in te zetten. Dat zal herstel in zijn functie als hofmeester geweest zijn, want op 28 oktober schrijft hij vanuit Tübingen voor het eerst sinds 19 maanden een brief aan Von Wrangel. (6)

Het volgende jaar 1657 onderneemt Andreas Meijer twee reizen uit Tübingen. De eerste is naar de stad Konitz (Chojnice) in West-Polen, halverwege Stettin en Danzig. De stad was op Eerste Kerstdag 1656 voor de troepen van Rugter von Ascheberg gecapituleerd en vormt nu het Zweedse winterkwartier. De reis van Andreas bedraagt hemelsbreed maar liefst 923 km. Dat betekent een heenreis te paard van zeven dagen van acht uur in rustige galop (18 km/uur), een verblijft van een week in Könitz en een terugreis op dezelfde manier. Andreas heeft de pech dat Carl Gustaf von Wrangel net voor drie maanden naar Bremen is vertrokken. Deze gang van zaken blijkt uit drie brieven: 17 februari uit Tübingen, 26 februari uit Könitz en 10 maart weer uit Tübingen.

De tweede reis in 1657 start drie maanden later. Wolmar von Wrangel is 30 mei klaar met zijn studie. Zijn oudere broer Johan Fredrik moet nog een jaar. Andreas krijgt toestemming met Wolmar nog diezelfde dag de thuisreis te aanvaarden. Zij volgen vermoedelijk de gemakkelijke rivierdalen van de Neckar en de Fulda. Zeker is dat zij stroomafwaarts langs de Wezer gaan totdat zij op 15 juni in het dorp Dörverden de grens met het bisdom Verden zijn gepasseerd. Een dag later overschrijdt het Deense leger de grens van het hertogdom Bremen. Zowel Verden als Bremen staan sinds de Dertigjarige Oorlog onder Zweeds bestuur. Andreas steekt geschrokken snel de Wezer over en huurt richting Bremen een wagen. Hij gaat met zijn gezelschap zuidelijk omhoog de Lüneburger Heide op naar Hoya, steekt vandaar oostelijk de rivier Aller over naar Walsrode, Soltau en Harburgh. Hij heeft het plan vandaar omlaag naar Hamburg te gaan.

In zijn relaas over de daarna volgende gang van zaken put Andreas Meijer zich uit in zijn veiligheidsmaatregelen voor zijn gezelschap. Dagelijks verkent hij de veiligheid van de route omdat de Zweedse ontzettingstroepen onder Carl Gustaf von Wrangel nog niet gearriveerd zijn. Daarnaast bereidt hij de ontmoeting met een schipper aan de Elbe voor. Ondanks al deze voorzichtigheid staat plotseling een groep van 30 Deense musketiers voor hun neus, die hen gevangen neemt. Andreas benadrukt dat de groep zich binnen de jurisdictie van het hertogdom Lüneburg bevindt en noteert dat de Deense soldaten zeggen dat de daar heersende Brandenburgse vorst vijand van de Zweden is. Pruisen heeft zijn bondgenootschap met Zweden inderdaad net ingeruild voor alliantie van Rusland, Polen en Denemarken.

Andreas, Wolmar en een bediende moeten al hun edelmetalen en kleding aan de Denen afstaan, maar behouden de kleding die ze dragen. Ze bevinden zich in het huis van een pastor, waar de koster gedwongen wordt ook nog de kluis open te maken en baar gelden ringen af te geven. De stoet trekt daarna naar Altona ten noorden van Hamburg. Vandaar trekken ze 80 km noordwaarts naar Stolpe in Holstein, van waaruit Andreas op 21 juni zijn eerste brief over de arrestatie schrijft. Kennelijk geven de Denen in die stad opdracht meteen 75 km naar de oever van de Elbe terug te reizen, waar het groepje de volgende dag in de vesting Glückstadt wordt vastgezet. (7)

Reis Tübingen-Harburgh-Glückstadt

Veertig jaar eerder had de Deense koning Christiaan IV de haven- en vestingstad aan de Hollandse tekentafel laten ontwerpen om aan Hamburgse ambities tegenwicht te bieden. Tijdens zijn gevangenschap maakt Andreas gebruik van zijn ingenieursvaardigheden en ziet kans een tekening van de vesting te maken. Tijdens zijn gevangenschap maakt Andreas gebruik van zijn ingenieursvaardigheden en ziet kans een tekening van de vesting te maken. Hij tekent de vestinggrachten, opgeworpen wallen, bastions en poorten. Ook maakt hij een veroveringsplan. Hij weet zijn papieren wonderwel naar koning Karel X Gustaaf in Wismar te smokkelen. De koning keurt het plan goed, maar kan het niet in uitvoering brengen vanwege de invallende, uitzonderlijk strenge winter en de geringe beweeglijkheid van zijn troepen. Die strenge winter brengt hem wel de zege, want hij loopt met zijn troepen over de Kleine en Grote Belt en omsingelt Kopenhagen. Met de Vrede van Roskilde van 26 februari 1658 geeft Denemarken alle gebieden in Zuid-Zweden terug en kan Zweden de Noord-Duitse havensteden behouden.

Vesting Glückstadt

Andreas Meijer komt door de vrede van 1658 vrij. Gustaaf X Adolf geeft hem een eregeschenk en verzekert hem van verdere koninklijke gunsten. Johan Fredrik von Wrangel is inmiddels ook klaar met zijn studie en reist met zijn broer naar Stockholm. Andreas bevindt zich dat jaar blijkens zijn brieven in juni in Frankfurt en juli in Lübeck. De Zweedse koning is ondanks zijn overwinning nog niet tevreden en hervat de oorlog tegen Denemarken, met het doel beide zijden van de Sont te beheersen. Een vloot uit de Republiek steekt daar een stokje voor. April 1660 staat Andreas in Bremen, als luitenant-kolonel van een geworven regiment cavalerie. (8)

Zodra Gustaaf X Adolf van Zweden overlijdt zien Carl Gustaf von Wrangel en de andere regenten van zijn minderjarige zoon Karel XI hun kans schoon een einde aan de gevechten te maken met de Vrede van Kopenhagen van 27 mei 1660. Dit leidt tot de afdanking van Andreas Meijer uit het Zweedse leger, na vijf jaar dienst.

Terug   ***   Verder

1. M. Kohlhaas, “Nachkommen von Herman Marquard”, download PDF, pag. 4 en 5.
2.
Efter giorde utrikes krigtiensten (na buitenlandse krijgsdienst te hebben gedaan), A.A. von Stiernman, “Svecia Illustris, Slägttaflor öfver de på Svenska Riddarhuset until år …. introducerade ätter i alfabetisk ordning”, Uppsala Universitätsbibliotek, Handskriften X. Svensk genealogi och biografi, del 18 ( M-O), Mejerfelt. Uthi fremmande land såwäl som hemma att giöra sig till wår och Corones tiänst capabel (in vreemde landen als thuis zich in dienst van ons en de Kroon capabel toonde), Skölde Bref.
3. De betovergrootvader van Carl Gustaf is Hans von Wrangel (-1542), erfheer van Tolsburg en Ellistfer. De overgrootmoeder van Andreas Meijer is Magdalena von Wrangel, kleindochter van dezelfde Hans. Beide families leefden daarna in Estland en stonden in Zweedse dienst.
4. Riksarkivet Sverige, 720795 Skoklostersammlingen / II. Brevväxling med diverse personer, Vol E 8420, Tübingen 29-08-1654. A. Losman, “Carl Gustaf Wrangel och Europa”, Uppsala 1980, pag. 49-50.
5. L.W. Munthe, “Kungl. Fortifikationens historia”, Stock­holm 1902-1917, deel 2, pag. 266 en pag. 268, deel 6:2. Biografiska anteckninga, pag. 447-448, verwijzend naar G. Anrep, “Svenska Adels Ätters-taflor”, Stockholm 1861, pag. 888-889.
6. Riksarkivet Sverige,
1112.1 Riksregistraturet, 307 Jul-aug 1656, fol. 981-982. J.L. Carlbom, “Karl X Gustav, från Weichseln till Bält, 1657: taget över Bält och freden i Roskilde, 1658”, 1910, pag. 290-291.
7. G. Anrep, pag. 888-889.
8. Krigsarkivet Sverige, 0022 Rullor, registerkort en 1660/14, folio 386.