1.8.8. Gravin-weduwe

Louise Sparre is vanaf 1800 gravin-weduwe of douairière. Zij brengt de rest van haar leven in Zweden door.

Beschreven is al hoe zij alles in Pommeren in 1802 liquideert. Toch blijft daar een ‘Gräflich v. Meyerfeldtsche Stiftung‘ bestaan. Daarover staat niets in het testament. Uit een fonds worden twee plaatsen gefinancierd in het door de Zweedse koningin Ulrike Eleonore in 1733 opgezette Adeliges Fräuleinstift in Barth. Ongehuwde jonkvrouwen uit Zweedse geslachten met leengoederen in Pommeren beschikken in dit prachtige renaissance gebouwencomplex over een vier-kamer-appartement, leggen geen gelofte af en zijn vrij het gebouw te verlaten. Nog in 1907 worden twee jonkvrouwen uit het geslacht Von Braun en Von Hertell uit het Meijerfeldtse fonds gefinancierd. (1)

Het Meyerfeldtska Palatset aan Hästhuvudet nr. 5 en 6 in Stockholm verruilt Louise voor de Drottninggatan in het blok Gripen 1 in de wijk Klara. In dat huis woont de weduwe van Sprengtporten, wiens Serafijnen Ordenummer Johan August had gekregen. Louise voert daar een flinke hofhouding en maakt onderdeel uit van een carrousel van soupers onder de oudere adel, hoewel zij nog steeds pas 55 jaar oud is. (2)

Het landgoed Ugerup verkoopt Louise terug aan de familie Barnekow. Koper is de latere graaf Christian von Barnekow, met Vittskövle als hoofdbezitting. Zijn grootvader is de oudere broer van Brita en zijn vader een medeofficier van Johan August jr in de Pommerse oorlog. Van Näsby Sättesgård en Stora Sundby verkoopt Louise delen, maar in de zomers komt zij er nog wel. Pas in 1816 verkoopt zij Sundby en in 1817 Näsby helemaal

Op Näsby verzamelt Louise in 1806 de correspondentie van haar man met de koning, diens broer en de generaals in de Finse Oorlog en doneert  ze aan de universiteit. Hierover ontstaat de kwestie (zie “Donatiebrief” hieronder). Op 15 juli 1809 breekt Louise bij een val in Näsby een gewricht in haar arm. Het leidt tot een flinke zwelling in de arm en de pijn houdt haar uit de slaap. Eind juli gaat het al weer beter: de zwelling neemt af en ze kan haar vingers bewegen. Begin september draagt ze de arm toch nog wel in een band. Een jaar later wordt opgemerkt dat de reuma vooral in één helft van haar gezicht aanmerkelijk toeneemt, waardoor zij behoorlijk kriegelig in gezelschap wordt. (3)

Op een avond in 1817 vindt een bediende op de voortrap van dat huis een zacht huilende baby gewikkeld in fraaie doeken waarop de naam Oscara geborduurd staat. Het huis is in rep en roer en gravin Louise verzekert zich er eerst van dat het niet van een geliefde van een huisbediende is. De baby is niet voor niets op de stoep van een oude Hofdame gelegd, want later wordt bekend dat Oscara de onechte dochter van kroonprins Oscar is. De baby mag van Louise in het huis blijven om een schandaal te voorkomen en enkele maanden later neemt de 38-jarige Charlotte Aurore de Geer de opvoeding over, omdat zij weet dat haar 20-jarige dochter Jacquette Gyldenstolpe de moeder is. (4)

In 1817 schenk Louise twee zilveren kandelaars aan de kerk van Täby bij het landhuis Näsby. Haar schoonvader en schoonmoeder hadden vlak voor hun dood een klok aan de kerk van Sövde geschonken. Misschien dachten zij alleen het hiernamaals nog op tijd gunstig te stemmen. 

 Object: Twee zilveren kandelaars uit 1817 kolom gegolfd,
drie armen met manchet, elk met metalen lichtvlam
Inscriptie: «Feltmarskalkinnan Grefwinnan Lovisa Augusta Meijerfelt, Wrede-Sparre på Näsby»
Maten: 58 cm hoog, 773 ort = 3,3 kg
Kunstenaar: D. Hallman
Opdrachtgever en schenker: Lovisa Augusta Sparre
Waarde: 30.000 SEK = ca. € 2.900
Plaats: Täby Kyrka, Eviga Ljuset Kapell
Foto: Täby församling, K00197

Op 18 september van datzelfde jaar 1817 overlijdt gravin Lovisa Augusta von Meijerfeldt geboren Sparre in Stockholm. De uitvaartdienst is daar in de St. Clara kerk. Vicaris en theologische hoogleraar Carl P. Hagberg houdt een rede. Zij wordt begraven in de Öja kerk bij Stora Sundby, in het grafkoor van het geslacht Sparre av Rossvik. (5)

Na haar overlijden vindt op 14 januari 1818 in Stockholm de veiling van de bibliotheek van de graaf plaats. Het is een grote bibliotheek, met veel Franse boeken en met opvallend veel kaarten. Waarschijnlijk is dit de bibliotheek waar zijn broer Carl Friedrich jr aan begonnen was. Zeipel en Palmblad drukken in Uppsala de catalogus. (6)

In 1826 is er een nagekomen bericht over een aangetroffen pensioenbrief die de gravin had geschreven voor de toen nog niet volwassen Anna Sophia Forsell, die bij haar in huis woonde. (7)

Donatiebrief

In de negentiende eeuw woedt in Finland onder wetenschappers een discussie over de ontsluiting van de “Meijerfeldtska papperen“, ook wel bekend als de donatiebrief van gravin Louise Sparre. Die berichten bereiken de Finse en Zweedse dagbladen. (8) Als uiteindelijk een deel ontsloten wordt bereikt dit ook de Nederlandse dagbladen. Dat trekt dan de aandacht van de Nederlandse familie Von Meijenfeldt, die besluit er navraag naar te doen. Alle reden om het hier gedetailleerd te behandelen. (9)

Vanuit Näsby schrijft Louise Sparre op 10 juli 1806 vanwege ruimtegebrek papieren van haar man weg te willen geven, in de hoop dat de geschiedenis gunstig over haar man zal oordelen na wetenschappelijke onderzoek. Zij stipuleert dat de papieren pas 50 jaar na dato geopend mogen worden. Bij haar donatiebrief voegt de gravin twee stapels brieven. Zij wikkelt de stapels elk in een omslag met de volgende opschriften:
1) Fältmarskalken Grefve Meyerfelts particuliere Correspondence mod Högstsalig Konung Gustaf III och Hertig Carl af Södermanland under krigsåren 1788-1790.
2) Privata Brefver ifrån Generalarne m. m.
Onder beide teksten schrijft zij “om in een later stadium te gebruiken“.
Beide omslagen sluit zij af met een lakzegel met het verenigde Meijerfeldt-Sparre wapen.

Louise schenkt het pakket aan de Koninklijke Academie van Åbo (Turku), na Uppsala en Dorpat (Tartu) de grootste universiteit van het koninkrijk Zweden. Zij overhandigt de papieren aan Carl Adam Wachtmeister, met wie zij goede banden heeft, en vooral omdat hij de kanselier van de Åbo Academie is. In Stockholm geeft Wachtmeister het door aan zijn vice-kanselier, aartsbisschop Tengström, die op het punt staat naar Åbo af te reizen. Eenmaal gearriveerd in Åbo overhandigt Tengström de brief met twee pakketten aan de Academie. Hij stelt voor het in een kist te bewaren, waarin hij de nog in bewerking zijnde verzameling van wijlen hoogleraar Porthen gaat opslaan. Op 13 augustus 1807 gaat het Academiebestuur daarmee akkoord en stuurt de gravin daarvan een bericht.

Tien jaar later, een half jaar voor het overlijden van Louise, is Tengström klaar met zijn werk. Hij stelt een memorandum op om de papieren van Porthan toe te voegen aan de Meijerfeldtse papieren. Hij doet het voorstel de kist met twee sleutels te sluiten, te verzegelen en pas in het jaar 1900 te openen. Bij besluit van 24 maart 1817 gaat het Academiebestuur met dat voorstel onder dankzegging akkoord.

In 1827 verwoest een grote brand de stad Åbo. Op 5 september bereikt de brand de bibliotheek en het archief van de Academie. Een jonge historicus Gabriel Rein weet veel te redden. De kast waarin de kist zich bevindt staat gelukkig in een ander gebouw. Finland is dan een groothertogdom binnen het Russische keizerrijk en de tsaar wijst Helsingfors aan als nieuwe hoofdstad. De Academie moet met bibliotheek en archief mee verhuizen en wordt vernoemd naar de tsaar: Alexander Universiteit.

Tengström laat in 1828 toch de kist openen. Hij is er niet gerust op is dat de inhoud daarvan onbeschadigd is gebleven. Dat blijkt allemaal mee te vallen. Voordat hij de kist opnieuw sluit en verzegelt maakt hij van de gelegenheid gebruik om de tweede omslag van de Meijerfeldtse papieren uit de kist te halen. Tengström doet er zelf een omslag om heen met de tekst “Fältmarskalken grefve Meyerfelts enskilta correspondence med K. Gustaf III och Hertigen af Södermanland åren 1788—1790, skänkte af Grefvinnan Meyerfelt till Universitetet i Åbo”. Die tekst is verkeerd. De correspondentie van Von Meijerfeldt met de koning en zijn broer blijft juist in de kist achter. De universiteit doet nog eens een verzegelde omslag om Tengström’s omslag, met de tekst dat het in het jaar 1856 mag worden geopend. Dit pakket komt los in dezelfde kast te liggen.

Zomer 1856 zijn de 50 jaren voorbij. De bibliotheek en het archief van de universiteit zijn echter niet meer in Helsingfors. Zij zijn naar Tavastehus in het binnenland overgebracht, vanwege de Krimoorlog waarin Rusland onder andere tegenover het geallieerde Zweden staat. Later in 1856 is de oorlogsdreiging voorbij en wordt het archief naar een bankgewelf van de universiteit in Helsingfors gebracht.

Gabriel Rein, de redder van de Meijerfeldtse papieren, inmiddels hoogleraar geschiedenis en rector van de universiteit, stelt het Academiebestuur op 6 april 1859 voor de tweede omslag te openen. Op 27 april wordt daartoe besloten. Rein neemt het pakket mee naar huis, treft 90 brieven en nog wat andere documenten aan en constateert dan pas tot zijn teleurstelling dat er geen correspondentie met de koning maar met generaals in zit, die niet veel toevoegt voor zijn boek over de Zweeds-Russische Oorlog. In 1760 publiceert hij het boek, met daarin toch nog 15 onverkorte brieven als bijlage. Drie jaar later geeft hij het pakket aan de universiteitsbibliotheek. (10)

De opvolger van Rein, hoogleraar rechten Palmén, komt achter de werkelijke inhoud van de kist. Hij meent onder luid protest van de erfgenamen van Tengström dat het tot 1900 gesloten houden van de kist in strijd is met de donatiebrief van gravin Louise en het testament van Porthan. Op 2 april 1862 besluit het Academiebestuur de kist te openen, maar alleen de overgebleven Meijerfeldtse eerste omslag er uit te halen. De bestudering daarvan wordt opgedragen aan Rein en Cygnaeus.

In 1900 wordt uiteindelijk de kist geopend, maar daar zitten uiteraard geen Meijerfeldtse papieren meer in. Beide omslagen bevinden zich wel in de handschriftenverzameling van de Universiteitsbibliotheek, Voor het eerst wordt er een complete index van gemaakt. (11).

Terug   ***   Verder

1. M. Gritzner, “Handbuch der Damen-Stifter”, Frankfurt a.M. 1893, pag. 14-15. Handbuch für Neu-Vorpommern und das Fürstenthum Rügen, Stralsund 1907, pag. 62. De twee genoemde jonkvrouwen zijn Clementina Augusta/Alexandrina Vilhelmina Elisabeth, * 07-05-1843, dochter van Detlow Baltzar Joakim von Braun en Maria Charlotta Clementina von Wahrenberg, en Hilda Augusta Frederieka, * familielandgoed Plennin 19-07-1849, † vóór 1922, dochter van Carl Friedrich Wilhelm Hermann von Hertell en Clara von Zanthier.
2. Het oude en nieuwe gebouw zijn tegenwoordig niet meer te bezichtigen. Aan het eind van de negentiende eeuw en opnieuw in de jaren zestig van de twintigste eeuw na de aanleg van de metro zijn hier grote winkelblokken verrezen.
3. Politisches journal, Hamburg, 1800 mnd 1-6, pag. 539-540.
4. B. Persson, “Jacquette Gyldenstolpe och hennes dotter Oscaras öden”, Finspong 1900.
5. Tal, öfver framledne En af Rikets Herrars, Fält-Marskalkens , Riddarens och Commendeurs af Kongl. Maj:ts Orden, Riddarens med StoraKorset af Kon. Svård-Orden, Högvälborne Herr Grefve Joh. August Meyerfelts Enkefru, Högvälborne Grefvinnan Lovia Augusta Meyerfelt, född Grefvinna Sparre, hållit vid Dess Jordfästing i St. Clara Kyrka den 23 September 1817 af Carl. P. Hagberg, Th. Doct. Professor, Kyrkoherde vid Clara Försammling. Stockholm, tryckt hos Olof Grahn, 1817.
6. S. Clason, C. af Petersen, “För hundra år sen. Skildringar och bref från revolutionsåren 1809—1810”, IV. Öfverceremonimästaren Leonhard von Hausswolffs bref 1809-1810 till grefve Nils Posse å Hellekis, Stockholm 1909,

7. Post- Och Inrikes Tidningar, 25-09-1826.
8. Alle teksten, transcripties en vertalingen in de bijlage Briefwisseling 1788-1790.
9. Tweede deel, Brief naar Helsingfors.
10. G. Rein, “Kriget i Finland åren 1788, 1789 och 1790”, deel 1, in “Bidrag till Kännedom af Finlands Natur och Folk”, deel 3, Finska Vetenskaps-Societeten, Helsingfors 1860.
11. Helsinki University Library, Manuscripts, index Coll. 144