De oorsprong van het Hessische geslacht Von Meyerfeld moet worden gezocht aan het Bodenmeer bij de Duitse stad Konstanz. Georg Meyer is in 1577 burger van die stad. Na een lange tijd als Vrijstad in het Heilige Roomse Rijk had Konstanz zich in 1520 protestants verklaard en had de Habsburgse keizer Karel V de stad daarom in 1548 in de ban gedaan en de vrije status ontnomen. Zijn broer Ferdinand I zwaaide onder meer de scepter in het aangrenzende Tirol en had de stad met een verrassingsaanval bezet. Toen diens zoon Ferdinand II aartshertog van Oostenrijk-Tirol was geworden had hij in 1573 Konstanz bezocht.
Aartshertog Ferdinand II van Oostenrijk-Tirol bezoekt Konstanz in 1573
Landesarchiv GLAK J-D Nr. K 14
Waarschijnlijk heeft Ferdinand II tijdens zijn bezoek burger Georg Meyer ontmoet en een gunstige indruk van hem gekregen, want vier jaar later op 30 december 1577 verleent hij hem vanuit zijn hoofdstad Innsbruck een adelsbrief met wapenschild en leenartikel. In zijn adelsbrief staat het volgende wapenschild omschreven: (1)
Een steigerende zwarte ram met gouden hoorns en rode tong op zilveren achtergrond. Op het schild een helm met opspringende ram en een blauw-zilveren dekkleed.
|
|
|
|
Georg’s zoon Melchior Meyer is in 1586 wildslager en eveneens burger van de stad Konstanz. Hij woont in dat jaar op de erfleen Hörnli, bij de Zwitserse stad Kreuzlingen, door de Rijn en de Bodensee gescheiden van de Duitse stad Koblenz. In 1604 verhuist hij naar Fortenbach, een herengoed bij Stein am Rhein, aan het uiteinde van de Bodensee aan de Zwitserse zijde. Melchior woont aanvankelijk met zijn eerste vrouw Ursula Schumacher op Fortenbach en vanaf 1621 met zijn tweede vrouw Elisabeth Zollikofer.
Door de uitgebroken 30-jarige oorlog verarmen de Meyers en vluchten naar de Zwitserse kant van de Rijn. Melchior’s zoon Hans Georg (Jörg) Meyer (1625-1674) trekt naar Bazel en is daar kunstschilder.
|
|
|
Jörg’s zoon Hans Caspar Meyer (1648-1685) is portretschilder en lid van de Grote Raad van Bazel. Hij wordt niet erg bekend omdat zijn techniek nogal werktuiglijk is. Hij heeft wel enkele bekende leerlingen en blaast het oude kunstenaarsgilde “zum Himmel” in 1674 nieuw leven in en voegt er in 1684 een zesde kamer voor kopergraveurs aan toe. Hij trouwt met Ursula Werdenmann (1651-1728), schrijfster van een bouwboek. Er zijn twee overlijdensjaren: 1685 en 1705. Het eerstgenoemde jaar wordt vaker genoemd en er zijn tijdgenoten die treuren om zijn vroege dood. Op 37-jarige leeftijd laat hij vijf kinderen achter, variërend van elf tot slechts één jaar oud.
Rond 1700 vertrekt de oudste zoon van Hans Casper uit Bazel naar Breitenbach am Herzberg in Hessen en zijn broers, zussen en moeder volgen hem. Die oudste zoon heet Hans Georg (1674-1731). Hij studeert theologie en wordt hofmeester bij de jonge baron Johann Caspar II von Dörnberg. In 1704 werkt hij in Halle en in 1706 is hij terug in Bazel. Daarna gaat hij opnieuw naar Hessen om huisleraar te worden bij de graven Liepe-Schaumberg. Op 16 april 1712 trouwt hij in de hoofdstad Kassel met de daar geboren Helena Sophia Berisch (1694-1740). Dat jaar wordt hij tot zijn dood beambte bij baronesse von Dörnberg, de moeder van zijn eerdere pupil. Hij is lid van de Raad van Hessen-Kassel. In 1717 worden hij, zijn vrouw en kinderen burger van Bazel. Zijn moeder overlijdt in Breitenbach in 1728.
Een jongere broer Johann Caspar (1679-1723) studeert ook theologie en wordt “streng Zwitsers” genoemd. Hij is dominee bij de eerdergenoemde baronesse von Dörnberg, veldprediker bij de Hessische troepen in Noord-Italië en de Provence, in Sachsenhausen bij Treysa en Wasenberg, waar hij overlijdt.
Eén van de in Bazel gebleven nakomelingen Johann Rudolf Meyer trekt rond 1740 naar Amsterdam waar hij zijdekoopman wordt. Hij trouwt een Nederlandse vrouw, krijgt twee dochters en overlijdt in Baarn.
1. O.T. von Hefner, “Der Adel des Kurfurstenthums, Grossherzogthums und der Landgrafschaft Hessen”, Neurenberg 1859, pag. 19, taf. 21. G.A. von Mülverstedt, “Der Preussische Adel, Edelleute”, Neurenberg 1906, pag. 135, taf. 116. G.A. Tammann in W. von Hück, “Adelige Häuser”, deel B VII, Limburg an der Lahn 1965, pag. 285 e.v., bij wie het schild eerst verticaal en dan links horizontaal gedeeld is.