Bazel Schaffhausen Stein Konstanz
In de vrije rijksstad Konstanz aan het Bodenmeer, waar de Rijn een knik maakt naar het westen langs de Zwitsers-Duitse grens, leeft een familie Meijer (met vele spellingsvarianten). Hoewel een afkomst uit Augsburg of Salzburg niet is uit te sluiten, komen vanaf 1275 al burgers met de naam Meier voor.
De eerste in een reeks vader op zoon is Ruprecht Meijer genaamd Bechtle. Hij is slager en lid van de gilde Rosgarten in Konstanz. Hij neemt succesvol deel aan het afslaan van een aanval door Spaanse troepen onder kolonel Alfonso Vivez in opdracht van keizer Karel V, die de stad in 1548 in de ban had gedaan omdat zij zich twintig jaar eerder bij de reformatie had aangesloten. Bange stadgenoten laten de vijand toch binnen en de stad vervalt aan Ferdinand I, broer van de keizer en aartshertog van Oostenrijk-Tirol.
Ruperts zoon Georg, geboren in 1510 of 1520, is ook slager, lid van de gilde Rosgarten en burger van Konstanz. Hij treedt onder de aartshertog toe tot het stadsbestuur, in 1550 tot de Grote Raad en in 1556 tot de Kleine Raad. (1)
Aartshertog Ferdinand II van Oostenrijk-Tirol bezoekt Konstanz in 1573
Landesarchiv Baden-Württemberg GLAK J-D, Nr. K 14
De nieuwe aartshertog Ferdinand II bezoekt de stad in 1573. Georg Meijer verzorgt een gastvrije ontvangt en krijgt een gunst terug: hij krijgt een op 30 december 1577 in Innsbruck getekende adelsbrief met leenartikel. In het wapenschild staat de ram van zijn gilde. (2)
Wapenschild Meijer, Innsbruck 30-12-1577
Op zilveren veld een steigerende zwarte ram met gouden hoorns en rode tong,
gesloten helm, wrong en dekkleed blauw-zilver, de ram boven klimmend
Nadat Georg Meijer in 1580 is overleden vertrekken zijn vier zoons net als veel notabelen over de grens van het bisdom Konstanz. Reden is de geloofsonvrijheid waardoor de stad tot een provinciestad met teruglopende economie vervalt. De eerste drie zoons worden burger van Stein am Rhein, een stad 30 km stroomafwaarts in het Lutherse St. Gallen. De oudste Caspar trouwt in de belangrijke familie Blarer. Daardoor verkrijgt hij samen met zijn broers Hans en Ruprecht de eigendom van Alt en Mittel Girsberg en verkoopt deze door. Vierde zoon Melchior is in 1586 nog wildslager en burger van Konstanz, maar koopt uiterlijk 1597 aan de overkant van het Bodenmeer het erfleen Hörnli in het protestantse Kreuzlingen om daar linnenhandel te bedrijven. Hij is weldoener van de evangelische kerk van Kurzrickenbach, getuige zijn naam boven de ingang, op de klokken en een kelk. Ten gevolge van een jarenlang proces met de pastor trekt ook hij in 1604 naar Stein, koopt daar het herengoed Fortenbach en zet de linnenhandel voort. Bij zijn vrouw Ursula Schumacher en tweede vrouw Eva Pfau krijgt hij tien kinderen. Hij is weduwnaar als hij op 71-jarige leeftijd voor de derde keer trouwt met de weduwe Elisabeth Zollikofer uit de hoge Zwitserse adel. Hij wordt regelmatig Meijer von Meijerburg genoemd. Enkele jaren later overlijdt hij.
Hörnli bij Kreuzlingen |
Fortenbach bij Stein am Rhein |
De tien kinderen en hun echtgenoten procederen 14 jaar lang over Melchiors grote erfenis, mede omdat de Dertigjarige Oorlog hun vermogen aantast. Zoon Melchior jr is bakker en verhuist in 1621 naar Arbon vanwege de inbezitneming van drie leengoederen. Arbon ligt bij Kreuzlingen en behoort tot het bisdom Konstanz, maar heeft zich aangesloten bij de protestantse Eidgenossenschaft. Hij overlijdt in 1633 en laat onvolwassen kinderen achter. Oudste zoon Melchior Meijer III is de belangrijkste erfgenaam, wordt burger van Arbon en zet daar een familie Mayer op. Broer Hans Georg (Jörg) Meijer wordt kunstschilder en trekt stroomafwaarts naar Bazel.
Ook Jörgs zoon Hans Caspar is schilder, vooral van portretten, en lid van de Grote Raad van Bazel. Hij wordt niet erg bekend omdat zijn techniek nogal werktuiglijk is. Hij heeft wel enkele bekende leerlingen en blaast het oude kunstenaarsgilde “zum Himmel” in 1674 nieuw leven in en voegt er in 1684 een zesde kamer voor kopergraveurs aan toe. Hij trouwt met Ursula Werdenmann, dochter van een taartenbakker in Bazel en zelf schrijfster van een boek over bouwwerken. Tijdgenoten treuren om zijn vroege dood in 1685. Op 37-jarige leeftijd laat hij vijf kinderen achter, variërend van elf tot slechts één jaar oud.
Oudste zoon Hans Georg Meijer studeert vanaf 1692 theologie aan de Universiteit van Bazel, is in 1694 Magister en in 1699 gepromoveerd. Dan kiest hij een andere loopbaan, namelijk hofmeester van de jonge broers baron Johann Caspar II en Wilhelm Ludwig von Dörnberg in Hessen, die in 1703 in Marburg studeren. Zij trekken verder naar de universiteiten van Halle bij Leipzig in 1704 en niet toevallig naar Bazel in 1706. Daarna wordt hij huisleraar bij Albrecht Wolfgang, de toekomstige graaf zu Schaumburg-Lippe. Op 16 april 1712 trouwt hij in Kassel met de daar geboren Helena Sophia Berisch. Dat jaar wordt hij tot zijn dood ambtsman in het Hessische Breitenbach bij de moeder van zijn pupil Hedwig Sophie von Dörnberg in het slot Herzberg. Dankzij de alomvattende Vrede van Utrecht het jaar daarop komt het landgraafschap Hessen-Kassel tot verdere bloei. Meijer heeft zitting in de Raad. In 1717 worden hijzelf, zijn vrouw en zijn inmiddels vijf kinderen burger van Bazel.
Ursula Werdenmann volgt haar zoon Hans Georg en overlijdt in Breitenbach in 1728. Ook haar andere zoons en dochter reizen naar Hessen. Johann Caspar gaat als streng Zwitsers dominee preken voor barones von Dörnberg, is veldprediker bij de Hessische troepen in Noord-Italië en de Provence en leeft in Sachsenhausen bij Treysa en Wasenberg, waar hij overlijdt. Eén van de in Bazel gebleven nakomelingen Johann Rudolf Meijer wordt rond 1740 zijdekoopman in Amsterdam, waar hij trouwt en twee dochters krijgt. Hij overlijdt in Baarn.
Hans Georg Meijer en Helena Sophia Berisch krijgen in Breitenbach am Herzberg totaal elf kinderen. Hun eerste dochter wordt vernoemd naar zijn werkgeefster de barones. Zij is peetmoeder bij de doop van de eerste zoon, die vernoemd wordt naar de jonge baron Johann Caspar bij wie hij hofmeester is geweest. Een andere zoon Alexander uit 1715 krijgt een dochter die naar Zuid-Afrika emigreert en een schoonzoon baron von Buchenröder die na de scheiding terugkeert naar Europa en kolonel in Nederlandse dienst wordt. De andere jonge baron Wilhelm Ludwig is op 5 augustus 1723 peetvader bij de doop van het negende kind dat zijn namen ook krijgt. Over hem gaat het verhaal verder. (3)
1. G.A. von Tammann, “Aus der Handels- und Familiengeschichte der Familie Meyer/Mayr in Arbon”, Der Schweizer Familienforscher, Mitteilungen der Schweizerischen Gesellschaft für Familienforschungen 1964-1/3, pag. 1-27. Idem, “Der Basler Stamm der Meyer mit dem Widder und die v. Meyerfeld”, in: Archiv für Sippenforschung 1964, pag. 299-305 en 1965, pag. 217-221, Portr.
2. O.T. von Hefner, “Der Adel des Kurfurstenthums, Grossherzogthums und der Landgrafschaft Hessen”, afdeling 4 van “Blühender Adel deutscher Landschaften unter preußischer Vorherrschaft”, deel 3 van J. Siebmacher’s grosses und algemeines Wappenbuch, Nürnberg 1859, pag. 19 en taf. 21. Tiroler Wappenbücher 1564-1665, deel IV, Folium 168, Regest 368. J. Kindler von Knobloch, O. von Stotsingen, “Oberbadisches Geschlechterbuch”, Badischen Historischen Kommission, Heilderberg 1919, deel 3, pag. 77. G.A. Tammann, “Meyerfeld (des Stammes Meyer) Erloschen”, in: von Hück, Genealogisch Handbuch der Adeligen Häuser, deel B 7, in: Genealogisches Handbuch des Adels, deel 36, Limburg an der Lahn 1965, pag. 285-290, Portr.
3. J.B. Knobel, “The Knobel family and relationships as far as know to me in 1894″, Pretoria 2014.