De dood van de Nederlandse stamvader en de verkoop van het familiehuis betekenen niet het einde van de Familiekroniek Von Meijenfeldt. De zonen Hendrik en Carl volgen haasje-over een gelijkend levenspad. Alleen Carl krijgt volwassen kinderen die de familienaam voortzetten, is daarmee stamhouder en speelt vanaf hier de hoofdrol, met een bijrol voor Hendrik. Net als vader leeft Carl in havensteden, maar wisselt dat niet af met jaren aan boord van oorlogsschepen.
Op 13 april 1838 viert Carl von Meijenfeldt zijn 23ste verjaardag. Volgens het zojuist ingevoerde Burgerlijk Wetboek is hij meerderjarig. Vermogensrechtelijk is hij volledig handelingsbekwaam en familierechtelijk ontheven van de ouderlijke macht, met uitzondering van toestemming voor een huwelijk voor zijn 30ste. Hij werkt inmiddels meer dan tien jaar op ’s Lands Werf als scheepstimmerman onder equipagemeester Maurits Ver Huell. Diens oom was admiraal onder Napoleon. Wat Kikkert voor zijn vader was, is Ver Huell voor hem, zeker als deze in 1839 wordt aangesteld als waarnemend directeur van de werf en kommandant der marine in het hoofddepartement van de Maas. Diens zoon Alexander Ver Huell legt een waardevolle collectie aan, waartoe onder andere behoort de tekening van de stamvader bij zijn rekest van 1810.
Quirijn Maurits Rudolph Ver Huell (1787-1860)
A. Ver Huell & E. Vermorcken, Gelders Archief 2039-1360
Zijn 30-jarige broer Jan biedt zich aan als zelfstandig timmerman. Hij presenteert zich tevens als welputboorder, welke vaardigheid hij ontwikkelde bij het familiehuis, toen hij putten naar het grondwater boorde voor het oppompen van drinkwater. Het slootwater was onbruikbaar geworden ten gevolge van het chloor op de bleekvelden.
Zijn 28-jarige broer Hendrik verlaat rondom de verjaardag van Carl definitief de zeedienst. Op 9 april 1838 neemt de Belastingdienst arrondissement Rotterdam hem aan met de aantekening dat hij Engels en Maleis kan spreken. Een week later start hij met zijn opleiding. Per 1 september is hij Buitengewoon Commies c.q. Waker bij het Entrepot Rotterdam en krijgt een jaar later definitief ontslag uit de marine.
Zijn 21-jarige broer Friedrich is in Hellevoetsluis klaar met zijn opleiding bij de Koninklijke Marine tot stuurman op het wachtschip Amstel. Net als Hendrik elf jaar eerder gaat hij op 16 september 1838 aan boord van een heus zeeschip met een reisopdracht. In de rang van vierde stuurman dient hij op Z.M. Brik van Oorlog Panter van 12 stukken en 100 koppen onder kapitein-luitenant ter zee L.J. de Vries. Vader is er niet meer om hem een afscheidsbrief toe te steken. Begin november vaart hij af naar Goede Rede (Goeree) de Noordzee op en het Kanaal in richting Batavia. (1)
Na 22 jaar is het familiehuis verkocht en dient de verhuizing zich eind 1838 aan. Met moeder, twee oudere broers Jan en Hendrik en 15-jarige zus Nellie betrekt Carl een huurwoning in de binnenstad van Rotterdam. Door de Goudsche Poort de tweede straat rechts in de (Grote) Kipstraat 140, meteen op de hoek van de eerste steeg rechts. (2)
Volkstelling 1839
Begin april 1839 komt Friedrich op de rede van Batavia aan. Hij zeilt verder naar het oosten tot de rede van Ambonia. Vandaar gaat het noordwaarts naar Celebes. Zo blijft hij twee jaar lang de wateren van Oost-Indië doorkruisen, totdat hij voor de rede van Batavia samen met stuurmansleerling Strijp ziek van de Panter wordt gehaald. In het Militair Hospitaal Weltevreden ondergaat hij verpleging, maar in tegenstelling tot zijn broer Hendrik eerder komt die voor hem te laat. Drie dagen later al op 13 maart 1841 sterft Friedrich von Meijenfeldt op 23-jarige leeftijd. Na twee dagen komen zijn spullen terug aan boord en begrijpt de bemanning hoe het is afgelopen. (3)
Nog niet wetend van dit onheil maakt Carl op 30 maart het bezoek mee van koning Willem II aan ’s Rijks Werf. Na een 25-jarig bewind van diens vader brengt de nieuwe koning zijn eerste officiële bezoek aan de Maasstad. Die ochtend arriveert hij met zijn Russische vrouw en drie kinderen. De net tot directeur benoemde Ver Huell betreedt met het koninklijke paar de eerder op de werf gebouwde koninklijke sloep met eenentwintig ereroeiers, om hen naar het fregat India in de haven te brengen. Het jaar daarop komt de koning nog twee keer naar de werf, voor het vertrek en de latere aankomst van zijn getrouwde dochter groothertogin Sophie. Eind 1843 komt hij weer om het stoffelijk overschot van zijn vader Willem I van een schip uit Hamburg te halen, vier dagen in het Zeepaleis te laten opbaren en in een stoet weg te rijden voor de begrafenis in Delft.
Moeder Cato wordt in die tijd voor een andere begrafenis naar Amsterdam geroepen. Haar jongere zus Engeltje Pieploo was ongehuwd gebleven. Als dienstbode werkte zij in het stedelijke Buitengasthuis aan de Overtoom. In tegenstelling tot het Binnengasthuis in het centrum worden daar de besmettelijke en krankzinnige patiënten behandeld. Zij woont daar in op kamers en sterft daar op 4 december 1843.
1. Scheepsjournaal Z.M. Brik van Oorlog Panter, Nationaal Archief 2.12.03, Inv 3564, fol 11 en 10 en 15 maart 1841. Adelborst 1e kl Pieter Toutenhoofd (1817-1894) schrijft na afloop een dagboek van de reis: “Particulier journaal en memoriaal (…) Panter, gewapend met 16 carronades à 30 lb, 2 jagers à 8 lb en bemand met 110 koppen”. Hij maakt zijn eerste echte storm mee: ‘voor my was deeze aangelegenheid niet onaangenaam‘. Het verslag wordt ingeleid door een wat algemener deel, gevolgd door een gedeelte dat ‘ik meer in de vorm van een journaal [zal] aanbieden, daar, de opelkander volgende gebeurtenissen toch achterelkander genoemd dienen te worden.‘ Toutenhoofd geeft veel beschouwingen over/ beschrijvingen van de natuur en de elementen en vertelt hoogdravend over de heroïek van het zeemansleven. Verder beschrijvingen van aangedane plaatsen, waaronder Spanje waar men aanlegt vanwege opgelopen averij.
2. Volkstelling 1839, Stadsarchief Rotterdam 494-03, Inv 1178, Wijk K, fol 251.
3. Sterfregister der Residentie Batavia, SR 999-09, fol C 145, akte 2558, Familiearchief N.6, nr 31.
