De stamvader van de Nederlandse familie is overleden. In Rotterdam leeft zijn weduwe, in Amsterdam zijn natuurlijke dochter en in Marlow zijn zus. Zij hebben alle drie meerdere dochters en zonen, maar slechts één van hen krijgt kinderen die de familienaam dragen en volwassen worden. Diegene is daarmee de stamhouder van de familie en speelt vanaf hier de hoofdrol in deze kroniek. Dat is Carl von Meijenfeldt.
Carl von Meijenfeldt (1815-1899)
L.R. Werner, Nieuwendijk, Amsterdam 1895
Bij de verkoop van het vaderlijk huis eind 1838 is Carl 23 jaar oud en volgens de dan geldende regels volwassen. Hij zit in zijn twaalfde jaar als scheepstimmerman bij de marinewerf in Rotterdam. Na de verkoop verhuist hij met zijn 54-jarige moeder-weduwe naar een huurwoning in de binnenstad aan de Kipstraat. Zijn 15-jarige zusje Nellie en 30-jarige broer Jan gaan mee. Jan is niet in Rijksdienst en biedt zich op de nieuwe locatie als timmerman en welputboorder aan. Laatstbedoelde vaardigheid leerde hij bij het huis van zijn vader, toen hij putten naar het grondwater boorde voor het oppompen van drinkwater. Het slootwater was daartoe onbruikbaar geworden door het chloor dat op de bleekvelden werd gebruikt.
Hun 28-jarige broer Hendrik is terug van zee. Net als vader en Carl is hij rijksambtenaar, maar stap van het Departement van Marine over naar Financiën. Op 9 april 1838 neemt de Belastingdienst hem aan, met de aantekening dat hij Engels en Maleis kan spreken. Een week later start hij met zijn opleiding en treedt op 1 september in buitengewone dienst als Commies Indirecte Belastingen, In- en Uitgaande Rechten en Accijnzen. Bij de marine heeft hij nog steeds onbetaald verlof, maar op zijn aangeven krijgt hij op 30 september 1839 definitief ontslag.
Hun 21-jarige broer Friedrich zit ook nog bij de Koninklijke Marine, maar rondt dat jaar zijn opleiding op het wachtschip Amstel af. Net als Hendrik elf jaar eerder krijgt hij een overplaatsing naar een heus zeeschip. Hij wordt vierde stuurman onder kapitein-luitenant ter zee L.J. de Vries op Z.M. Brik van Oorlog Panter. Het schip heeft 12 stukken en 100 koppen. Hij krijgt ongetwijfeld een kort verlof om thuis afscheid te nemen, maar vader is er niet meer om ook hem een afscheidsbrief toe te steken. Begin november 1838 vertrekt het schip van de rede van Hellevoetsluis naar Goeree, vandaar de Noordzee op en vervolgens richting Batavia. (1)
Tante Augusta Juliana Meijerfeld is in Pommeren nog in leven, maar verliest op 8 juni 1838 haar man Theodosius Bernhard Christoffer Thilo op 78-jarige leeftijd. Na de begrafenis bij de kerk leeft zij in Marlow als weduwe verder. (2)
Halfzus Wilhelmina Augusta van Meijerfeldt draagt dat jaar in Amsterdam ook een verlies. Niet haar man maar één van haar kinderen overlijdt. Het is een dochter die pas enkele dagen vóór de dood van de stamvader was geboren en haar voornamen had gekregen. Op 16 maart 1839 komt er nog een vijfde en laatste kind Willem Gerrit van Paddenburg. (3)
In het jaar 1840 is de positie van koning Willem I na een 25-jarig bewind onhoudbaar geworden. Om allerlei redenen ziet hij zich gedwongen af te treden. Zijn zoon en opvolger Willem II lijkt vanwege eerdere liberale geluiden beter bij de tijdgeest te passen, maar kan de teugels maar moeilijk laten vieren.
Friedrich doet nog steeds dienst in Nederlands-Indië en kruist op zijn schip tussen de eilanden. Net als Hendrik voor hem wordt hij op 10 maart 1841 in Batavia samen met stuurmansleerling Strijp ziek van de Panter gehaald en in het Militair Hospitaal Weltevreden verpleegd. Vermoedelijk had dat eerder gemoeten, want drie dagen later overlijdt hij daar 23 jaar oud. Op 15 maart komen alleen zijn spullen terug aan boord en begrijpt de bemanning de afloop. (4)
Tante Engeltje Pieploo woont in Amsterdam, is ongehuwd en werkt sinds de dood van grootvader Pieploo als dienstbode in het Buitengasthuis aan de Overtoom in Amsterdam. Daar komt zij op 4 december 1843 te overlijden. Moeder gaat naar Amsterdam om de begrafenis van haar zus te regelen.
1. Scheepsjournaal Panter 1838-1842, NA 2.12.03, Inv 3564, 10 en 15 maart 1841. Adelborst 1e kl Pieter Toutenhoofd (1817-1894) schrijft na afloop een dagboek van de reis: “Particulier journaal en memoriaal (…) Panter, gewapend met 16 carronades à 30 lb, 2 jagers à 8 lb en bemand met 110 koppen”. Hij maakt zijn eerste echte storm mee: ‘voor my was deeze aangelegenheid niet onaangenaam‘. Het verslag wordt ingeleid door een wat algemener deel, gevolgd door een gedeelte dat ‘ik meer in de vorm van een journaal [zal] aanbieden, daar, de opelkander volgende gebeurtenissen toch achterelkander genoemd dienen te worden.‘ Toutenhoofd geeft veel beschouwingen over/ beschrijvingen van de natuur en de elementen en vertelt hoogdravend over de heroïek van het zeemansleven. Verder beschrijvingen van aangedane plaatsen, waaronder Spanje waar men aanlegt vanwege opgelopen averij.
2. Evangelische Kirche Marlow, Taufen, Heiraten, Tote u Konfirm 1802-1871, fol 449.
3. Geboorteakte 1835, Stadsarchief Amsterdam 5009, Inv 360, fol 160. Overlijdensakte 1837, SA 5009, Inv 382, fol 32. Geboorteakte 1839, SA 5009, Inv 403, fol 31.
4. Sterfregister der Residentie Batavia, SR 999-09, fol C 145, akte 2558, Familiearchief N.6, nr 31.