2.5. De stamhouder

De dood van de stamvader is niet het einde van het verhaal van de Nederlandse familie Von Meijenfeldt. Er zijn vele kinderen in de gezinnen in Amsterdam, Marlow en Rotterdam. Alleen in laatstgenoemde stad dragen zij de familienaam, van wie slechts één ook weer kinderen krijgt die volwassen worden en de familienaam dragen. Dat is derde zoon Carl (Carel, Karel) die hiermee stamhouder is en vanaf hier de hoofdrol in het verhaal krijgt.

Zijn vader was al geen man van het platteland en leefde van geboorte tot dood in havensteden en daartussen aan boord van oorlogsschepen, Carl zelf is helemaal een stadmens. Hij groeit vanaf 1815 op in een eigen huis bij de Goudse stadpoort en gaat na de verkoop met het gezin mee naar een huurwoning aan de Kipstraat in de binnenstad van Rotterdam. Als 23-jarige is hij volgens de wet meerderjarig en vrij zijn eigen weg te gaan. De meest voor de hand liggende reden voor zijn keuze is het feit dat hij nog steeds scheepstimmerman is op het vlakbij gelegen marinewerf.

Carl dient vrijwel vanaf het begin onder equipagemeester Maurits Ver Huell, wiens oom admiraal onder Napoleon was en wiens zoon Alexander een collectie aanlegt, waaronder de tekening bij het rekest van zijn vader. Wat Kikkert voor zijn vader was, is Ver Huell voor hem, zeker als deze in 1839 wordt aangesteld als waarnemend directeur van de werf en kommandant der marine in het hoofddepartement van de Maas.

Quirijn Maurits Rudolph Ver Huell (1787-1860)
A. Ver Huell & E. Vermorcken, Gelders Archief  2039-1360

Op de Kipstraat biedt broer Jan zich aan als timmerman. Hij presenteert zich daarnaast als welputboorder, welke vaardigheid hij ontwikkelde bij het familiehuis, toen hij putten naar het grondwater boorde voor het oppompen van drinkwater. Het slootwater was onbruikbaar geworden ten gevolge van het chloor op de bleekvelden. 

Broer Friedrich komt begin april 1839 op het oorlogsbrik Panter aan op de rede van Batavia. Daarna zeilt hij verder naar het oosten tot de rede van Ambonia en dan noordwaarts naar Celebes. Zo blijft hij twee jaar lang de wateren van Oost-Indië doorkruisen, totdat hij voor de rede van Batavia samen met stuurmansleerling Strijp ziek van de Panter wordt gehaald voor verpleging in het Militair Hospitaal Weltevreden. Dat was Hendrik ook overkomen, maar nu is het te laat. Na drie dagen sterft Friedrich von Meijenfeldt op 13 maart 1841 op 23-jarige leeftijd. Twee dagen later komen zijn spullen terug aan boord en begrijpt de bemanning hoe het is afgelopen. (1)

Nog niet wetend van dit onheil maakt Carl op 30 maart het bezoek mee van de nieuwe koning Willem II, die zijn vader na een 25-jarig bewind vorig jaar was opgevolgd en nu een officieel bezoek aan de Maasstad brengt. Die ochtend arriveert hij op ’s Rijks Werf met zijn Russische vrouw en drie kinderen. De net tot directeur benoemde Ver Huell betreedt met  hen de eerder op de werf gebouwde koninklijke sloep met eenentwintig ereroeiers om naar het fregat India in de haven te brengen. Het jaar daarop komt de koning twee keer naar de werf, voor het vertrek en de latere aankomst van zijn getrouwde dochter prinses en groothertogin Sophie. Eind 1843 komt hij weer om het stoffelijk overschot van zijn vader Willem I van een schip uit Hamburg te halen, vier dagen in het ‘paleis’ te laten opbaren en in een stoet weg te rijden voor de begrafenis in Delft. 

Een andere begrafenis roept moeder Cato in die tijd naar Amsterdam.  Haar jongere zus Engeltje Pieploo was na de dood van hun vader Hendrik ongehuwd gebleven. Als dienstbode werkt zij in het stedelijke Buitengasthuis aan de Overtoom. In tegenstelling tot het Binnengasthuis in het centrum worden daar de besmettelijk en krankzinnige patiënten behandeld. Daar woont zij in op kamers en sterft op 4 december 1843.  

Terug   ***   Verder

1. Scheepsjournaal Panter 1838-1842, NA 2.12.03, Inv 3564, 10 en 15 maart 1841. Adelborst 1e kl Pieter Toutenhoofd (1817-1894) schrijft na afloop een dagboek van de reis:  “Particulier journaal en memoriaal (…) Panter, gewapend met 16 carronades à 30 lb, 2 jagers à 8 lb en bemand met 110 koppen”. Hij maakt zijn eerste echte storm mee: ‘voor my was deeze aangelegenheid niet onaangenaam‘. Het verslag wordt ingeleid door een wat algemener deel, gevolgd door een gedeelte dat ‘ik meer in de vorm van een journaal [zal] aanbieden, daar, de opelkander volgende gebeurtenissen toch achterelkander genoemd dienen te worden.‘ Toutenhoofd geeft veel beschouwingen over/ beschrijvingen van de natuur en de elementen en vertelt hoogdravend over de heroïek van het zeemansleven. Verder beschrijvingen van aangedane plaatsen, waaronder Spanje waar men aanlegt vanwege opgelopen averij. Sterfregister der Residentie Batavia, SR 999-09, fol C 145, akte 2558, Familiearchief N.6, nr 31.