De dood van de Nederlandse stamvader en de verkoop van het familiehuis betekenen niet het einde van de Familiekroniek Von Meijenfeldt. De vele kinderen in Rotterdam dragen immers de naam, hoewel alleen slechts één van hen ook weer kinderen krijgt die volwassen worden en de familienaam voortzetten. Dat is derde zoon Carl. Hij is daarmee de stamhouder. Vanaf hier neemt hij de hoofdrol over. Dat doet hij op het moment dat hij 23 jaar oud is en daarmee volgens de wet meerderjarig. Net als zijn vader leeft Carl van geboorte tot dood in havensteden, maar dan niet met onderbrekingen aan boord van oorlogsschepen.
Vrijwel vanaf zijn geboorte is Carl opgegroeid in het familiehuis. Nu het is verkocht en de schulden zijn afbetaald, verhuist hij met moeder, broers en zus naar een huurwoning terug de binnenstad in. Achter de Goudsche Poort de tweede straat rechts ligt de (Grote) Kipstraat. Daarin ligt op de hoek van de eerste steeg rechts nummer 140. (1)
Volkstelling 1839
Vanaf deze nieuwe woning wordt de dagelijkse loopafstand van Carl naar de marinewerf eerder korter dan langer. Inmiddels werkt hij daar al meer dan tien jaar als scheepstimmerman. Al die tijd dient hij onder equipagemeester Maurits Ver Huell. Diens oom was admiraal onder Napoleon. Wat Kikkert voor zijn vader was, is Ver Huell voor hem, zeker als deze in 1839 wordt aangesteld als waarnemend directeur van de werf en kommandant der marine in het hoofddepartement van de Maas. (2)
Quirijn Maurits Rudolph Ver Huell (1787-1860)
A. Ver Huell & E. Vermorcken, Gelders Archief 2039-1360
Broer Jan biedt zich aan als zelfstandig timmerman. Hij presenteert zich tevens als welputboorder, welke vaardigheid hij ontwikkelde bij het familiehuis, toen hij putten naar het grondwater boorde voor het oppompen van drinkwater. Het slootwater was onbruikbaar geworden ten gevolge van het chloor op de bleekvelden.
Broer Friedrich vaart op het oorlogsbrik Panter. Begin april 1839 komt hij aan op de rede van Batavia. Daarna zeilt hij verder naar het oosten tot de rede van Ambonia. Vandaar gaat het noordwaarts naar Celebes. Zo blijft hij twee jaar lang de wateren van Oost-Indië doorkruisen, totdat hij voor de rede van Batavia samen met stuurmansleerling Strijp ziek van de Panter wordt gehaald. In het Militair Hospitaal Weltevreden ondergaat hij verpleging, maar in tegenstelling tot zijn broer Hendrik eerder komt die voor hem te laat. Drie dagen later al op 13 maart 1841 sterft Friedrich von Meijenfeldt op 23-jarige leeftijd. Na twee dagen komen zijn spullen terug aan boord en begrijpt de bemanning hoe het is afgelopen. (2)
Nog niet wetend van dit onheil maakt Carl op 30 maart het bezoek mee van koning Willem II aan ’s Rijks Werf. Na een 25-jarig bewind van diens vader brengt de nieuwe koning zijn eerste officiële bezoek aan de Maasstad. Die ochtend arriveert hij met zijn Russische vrouw en drie kinderen. De net tot directeur benoemde Ver Huell betreedt met het koninklijke paar de eerder op de werf gebouwde koninklijke sloep met eenentwintig ereroeiers, om hen naar het fregat India in de haven te brengen. Het jaar daarop komt de koning nog twee keer naar de werf, voor het vertrek en de latere aankomst van zijn getrouwde dochter groothertogin Sophie. Eind 1843 komt hij weer om het stoffelijk overschot van zijn vader Willem I van een schip uit Hamburg te halen, vier dagen in het Zeepaleis te laten opbaren en in een stoet weg te rijden voor de begrafenis in Delft.
Moeder Cato wordt in die tijd voor een andere begrafenis naar Amsterdam geroepen. Haar jongere zus Engeltje Pieploo was ongehuwd gebleven. Als dienstbode werkte zij in het stedelijke Buitengasthuis aan de Overtoom. In tegenstelling tot het Binnengasthuis in het centrum worden daar de besmettelijk en krankzinnige patiënten behandeld. Zij woont daar in op kamers en sterft daar op 4 december 1843.
1. Volkstelling 1839, Stadsarchief Rotterdam 494-03, Inv 1178, Wijk K, fol 251.
2. Diens zoon Alexander Ver Huell legt een waardevolle collectie aan, waartoe onder andere behoort de tekening van de stamvader bij zijn rekest van 1810.
3. Scheepsjournaal Panter 1838-1842, Nationaal Archief 2.12.03, Inv 3564, 10 en 15 maart 1841. Adelborst 1e kl Pieter Toutenhoofd (1817-1894) schrijft na afloop een dagboek van de reis: “Particulier journaal en memoriaal (…) Panter, gewapend met 16 carronades à 30 lb, 2 jagers à 8 lb en bemand met 110 koppen”. Hij maakt zijn eerste echte storm mee: ‘voor my was deeze aangelegenheid niet onaangenaam‘. Het verslag wordt ingeleid door een wat algemener deel, gevolgd door een gedeelte dat ‘ik meer in de vorm van een journaal [zal] aanbieden, daar, de opelkander volgende gebeurtenissen toch achterelkander genoemd dienen te worden.‘ Toutenhoofd geeft veel beschouwingen over/ beschrijvingen van de natuur en de elementen en vertelt hoogdravend over de heroïek van het zeemansleven. Verder beschrijvingen van aangedane plaatsen, waaronder Spanje waar men aanlegt vanwege opgelopen averij. Sterfregister der Residentie Batavia, SR 999-09, fol C 145, akte 2558, Familiearchief N.6, nr 31.
