2.6.2. Wereldoorlogen

Van Leusden   ***   De Haas   ***   De Koe  ***   Augustijn

De twee wereldoorlogen in de twintigste eeuw hebben gevolgen voor de Nederlandse familie Von Meijenfeldt. In de Eerste Wereldoorlog is Nederland neutraal; sommige familieleden moeten meehelpen dat aan de grenzen af te dwingen. In de Tweede Wereldoorlog wordt Nederland door Duitsland bezet; van de familie is niemand ‘fout’, is een opvallend aantal actief in het verzet of helpt onderduikers en krijgt een aantal te maken met arrestatie, krijgsgevangenschap of gedwongen verhuizing. Bij iedereen brengt de bezetting honger, werkloosheid en angst voor geweld met zich mee.

Van Leusden

Oudste zoon Carl in de tak Van Leusden wordt in 1914 in militaire dienst opgeroepen, behaalt de rang van eerste luitenant en ligt bij de grenstroepen in Eijsden. In 1916 is hij civiel militair in Amsterdam en in 1920 in Voorburg aan de Van Egmondestraat 4, met moeder, vrouw en zus.

Snel na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog pakt de Wehrmacht Carl in zijn huis op vanwege zijn militaire status. Twee Duitsers kunnen zijn vrouw Marie met moeite in bedwang als hij in de arrestantenwagen wordt afgevoerd. Kort nadat hij al zijn persoonlijke bezittingen heeft afgegeven, biedt de dienstdoende Gestapo-officier zijn verontschuldigingen aan. Carl krijgt de indruk dat ze hem vanwege zijn achternaam voor een in de jaren ’30 in Nederland gestationeerde Duitse spion houden. Na een overvloedig diner, een overnachting en ontbijt wordt hij met een limousine naar zijn hevig verontruste vrouw teruggebracht. Al snel doet in de familie het verhaal de ronde dat Carl zijn leven te danken heeft aan het feit dat hij de Gestapo-officier in vloeiend Duits afblaft.

Blijkbaar ligt het Voorburgse huis in de strook waar de Duitse bezetter in 1942 een  verdedigingslinie van bunkers, afweergeschut en een brede antitankgracht bouwt als onderdeel van de Atlantikwall tegen een geallieerde invasie. Zo’n 135.000 bewoners worden verbannen uit hun huizen, die door Nederlandse aannemers met de grond gelijk worden gemaakt, waarna het puin als bouwmateriaal naar Duitsland wordt afgevoerd. Niet-actieven of niet economisch aan de regio gebonden personen worden gelast naar het oosten te gaan. Carl en zijn vrouw verhuizen naar Nijmegen. Daar overleeft zijn vrouw Marie een geallieerd bombardement: de buurhuizen in de Samatrastraat worden aan weerszijden getroffen. 

Tweede zoon Jan verhuist met zijn gezin één dag voor het uitbreken van de oorlog naar de Rijnstraat 174-3 in Amsterdam. Aan het eind van de oorlog – vermoedelijk op Dolle Dinsdag – wordt Jan in restaurant De Rode Leeuw belaagd vanwege zijn achternaam, maar ontkomt door driemaal achtereen de juiste g’s in Scheveningen uit te spreken in plaats van k’s.

Dochter To heeft een militaire echtgenoot. Vanwege de ervaringen van broer Carl zorgt To dat hij bij zus Anna aan de Leidsegracht in Amsterdam onderduikt, hoewel zij zich twee dagen na de inval van hem heeft laten scheiden. To trekt in 1942 weg naar Ermelo, waar zij aan de Vondellaan 44 woont. Een jaar later keert ze terug naar Anna aan de Leidsegracht, omdat haar ondergedoken ex-man daar is overleden.

De Haas

Oudste zoon Carl in de tak De Haas komt op 10 januari 1941 van zijn werk bij  Kempen & Co aan de Herengracht naar de Vijzelstraat aanlopen. Ondanks zijn 57-jarige leeftijd springt hij op de bijwagen van tram 24, terwijl deze nog niet geheel tot stilstand is gekomen. Hij struikelt en breekt zijn rechter enkel. Door de GG & GD wordt hij naar het Binnengasthuis vervoerd, waar de enkel gezet wordt. Dezelfde Carl doet dat jaar aangifte bij de politie van diefstal en vernieling van hout in een onbewoonbaar verklaarde woning aan de Stromarkt 3. Waarom hij daar de aangifte doet is niet duidelijk, want zijn werk en huis liggen een flink eind verderop. (1)

Derde zoon Frits richt zijn huis aan Bachplein 6 in als een soort opvang- en uitvalsbasis. Hij kan veel Joden door de oorlog heen helpen in de kelders onder zijn huis en aangrenzende huizen. Desondanks doet hij op 20 januari 1942 aangifte van diefstal van banden en lantaarns van zijn fiets ter waarde van 15 gulden. Zijn zoon Frits had dat vlak vóór de Duitse inval op 23 februari 1940 al eens gedaan bij politiebureau Leidscheplein, vanwege de diefstal voor hun huis van zijn Fongers fiets ter waarde van 20 gulden. (2)

Frits’ zoon Carl is sinds 1938 in dienst bij het Koninklijk Marine Instituut in Den Helder en bereikt na twee jaar studie de officiersrang van sergeant adelborst. De capitulatie leidt tot zijn demobilisatie. Hij studeert vervolgens geneeskunde, maar moet de studie staken omdat hij weigert de loyaliteitsverklaring aan de Duitse bezetter te tekenen. De Duitsers eisen een erewoordverklaring van beroepsmilitairen om geen oorlogshandelingen te ondernemen. Carl twijfelt, omdat hij eerder de loyaliteitsverklaring weigerde te tekenen, maar zijn hoogste chef ziet geen bezwaar. Medio juli tekent hij, waardoor hij in Nederland kan blijven en zich alleen zo nu en dan hoeft te melden. 

Als Carl zich op 15 mei 1942 opnieuw moet melden in de kazerne in Bussum gaan geruchten dat de Duitsers van de meldplicht gaan afzien. Het tegendeel blijkt waar. Samen met zijn collega’s moet hij blijven, mag een briefje aan zijn ouders ondertekenen om uniform, kleren en toiletartikelen van maximaal 25 kg binnen 5 dagen naar de kazerne te zenden en wordt nog diezelfde dag op de trein gezet naar krijgsgevangenkamp Oflag XIII-b in Neurenberg-Langwasser, Beieren. (3)

Vanuit Oflag XIII-b gaan totaal 2000 militairen op 8 augustus per trein naar het net afgebouwde krijgsgevangenkamp Stalag 371 in het Poolse Stanislau, tegenwoordig Ivano-Frankivsk in Oekraïne. Op 23 april 1943 wordt Carl als krijgsgevangene ontslagen en te werk gesteld in Berlijn. Daar weet hij gedurende de verwarring door de geallieerde bombardementen naar Nederland te ontkomen, waar hij ondergronds gaat en deelneemt aan de Binnenlandse Strijdkrachten. Hij commandeert aan het eind van de oorlog een groep, die moet voorkomen dat de Duitsers strategische installaties in Amsterdam opblazen. Carl herstelt van de ontberingen in de tuin van de buren en trouwt met hun dochter Hanny kort na de oorlog.

Zijn vrouw Hanny had met haar studievrienden ook geweigerd de ariërverklaring te tekenen, waardoor zij haar studie moest vergeten. Zij slaagt er in een baan bij het Rode Kruis te krijgen. Tijdens haar nachtdiensten moet zij instrumenten voor de bloedtransfusies schoonmaken en ontsmetten en beschikt daarom over een pas om tijdens de avondklok op straat te zijn. Zij raakt betrokken in het verzetswerk, waarbij zij haar avondpas goed kan gebruiken.

Het belangrijkste werk van Hanny is beroemd geworden. De Duitse bezetter brengt baby’s onder in de Crèche tegenover het verzamelpunt voor Joden in de Hollandsche Schouwburg aan de Plantage Middenlaan in Amsterdam. Eerst moet zij de ouders overtuigen hun kinderen te laten onderduiken. Een vader zegt tegen haar: “Mijn kind is geen meubelstuk. Geef me alsjeblief een paar minuten voor het afscheid, want misschien zie ik het nooit meer terug.” Hij heeft gelijk: het kind overleeft, maar zelf komt hij nooit meer terug. Hanny zorgt ook voor het transport van de baby’s vanuit de Crèche, het aangrenzende pand en tuinen in tassen of aan de hand naar onderduikadressen. Eens in de trein naar Friesland moet zij onervaren een luier verschonen en staat doodsangsten uit dat een behulpzame vrouw zal zien dat het jongetje besneden is. Een andere keer probeert zij twee drukke kleine jongens in de trein stil te krijgen om aandacht te vermijden.

Hanny brengt reizend naar Friesland ook gestolen lege persoonsbewijzen voor de ondergedoken kinderen mee. Zij bindt de kaarten om haar middel, veinzend dat zij zwanger is. Als haar vader woedend ontdekt dat zij tekeningen van Duits oorlogskampen voor geallieerde bombardementen bewaart, is zij bang dat hij haar verraadt en trekt in bij twee wapenexperts, voor wie zij regelmatig door de Britten gedropte wapenpakketten oppikt. Voor het geval zij door de Gestapo wordt gesnapt heeft zij altijd een cyanidepil op zak, maar zij overleeft hen allemaal. (4)

De Koe

Carl’s zoon Gerard uit de tak De Koe gaat op zijn 19de bij de gemeentepolitie werken en neemt op 15 juli 1941 twee diensten over. Aanvanke­lijk geeft hij gehoor aan de oproep van de Nederlandse regering in ballingschap tot heimelijke tegenwerking. Op 30 december 1942 wordt hij door twee collega’s gearresteerd. Hij is bij zijn oom in het keldercomplex van het Bachplein bij nr. 7 in het onbewoonde voormalig Joodse huis door een raam naar beneden geklommen. Daar wordt hij aangetroffen met vet, schrijfpapier en twee nijptangen in zijn bezit. Zijn ouders worden gewaarschuwd en hij wordt afgevoerd naar bureau Leidseplein. De jaarwisseling moet hij daar doorbrengen en op 2 januari 1943 wordt hij overgedragen aan de Sicherheitsdienst van de bezetter aan de Euterpestraat. De Duitsers hebben niet door dat hij met zijn oom Joden helpt onderduiken .

Zekerheidshalve besluit Gerard zelf onder te duiken. Met behulp van de groep van prof. dr. Jan Coops gaat hij aan het illegale werk meedoen. Januari 1944 brengt hij heimelijk thuis in Heemstede door om zijn vader te verzorgen, die door blaaskan­ker maagbloedingen en hikaanvallen heeft (zelfs bij de buren Boelhouwer te horen) en tenslotte overlijdt. Gerard heeft zich onder de naam Wim de Ridder vermomd met bril; als hij die bril breekt en zijn vaders bril gebruikt, moet hij deze wegens de sterkte op het puntje van zijn neus zetten. (5)

Gerard heeft op 15 maart 1945 als Chef-Staf Gemotoriseerde reserve K.P. Amsterdam de leiding over een transport per bakfiets van 103 overalls en 85 helmen, waarbij hij door toeval gewapend is. Doordat het afleveradres achter de Marnixstraat 202 draalt met het in ontvangst nemen van de goederen ontstaat fatale vertraging. De onderscharleider der Landwacht Berend IJpelaar komt aanlopen, trekt zijn wapen en gelast de vier mannen op een rij te gaan staan. Van een moment van onop­lettendheid maakt Gerard ge­bruik om zijn wapen te trekken. Zij schieten gelijk op elkaar; ook twee van de anderen vuren schoten af. Ge­rard vlucht met de bakfiets­rijder weg en wordt achternagezeten en bescho­ten, waardoor de andere twee kunnen wegkomen. Uiteindelijk blijkt IJpe­laar met vier kogels te zijn neer­ge­schoten; de Sicher­heits­dienst weet de zaak niet op te los­sen.

Frits wordt als oud-KNIL-kapitein door de Wehrmacht niet geïnterneerd. Wel moet hij moet in 1942 vanwege de Atlantikwall zijn huis in de Klimophof in Den Haag ontruimen. Het lukt hem onderdak te vinden in de Mgr. Van Steelaan in Voorburg.

Frits’ dochter Enny had op de bootreis uit Nederlands-Indië verlovingsplannen gemaakt met Con, zoon van dominee  Broers en een vrouw uit de familie Van der Bend. Tijdens zijn studie biologie zet hij een Utrechtse studentenverzetsgroep op, die zich bij de Ordedienst aansluit. Hij verzamelt inlichting over het vliegkamp Soesterberg, het concentratiekamp Amersfoort, versterkingen die werden aangelegd in de omgeving van Utrecht, troepenverplaatsingen, etc. Hij rapporteert aan Van Hattum, die hem verraad. Op 21 juli 1942 wordt Broers gearresteerd en volgt – dankzij een herroeping van het verraad – een milde veroordeling uitgesproken in het Tweede OD-proces. Broers  wordt afgevoerd naar Natzweiler en Dachau.

Enny’s broer Frits is reserve tweede luitenant van de bereden artillerie tijdens de capitulatie en demobilisatie. Net als zijn neef Carl tekent hij de erewoordverklaring. Hoewel het verrassingseffect voor hem dus weg is, meldt hij zich op 9 december 1943 bij de kazerne in Den Haag, wordt gevangen genomen en direct afgevoerd naar Stanislau, Offlag XXI-c/z Grüne bei Lissa. Na enige interne overplaatsingen wordt Frits pas op 28 april 1945 door de Russen bevrijd. (6)

Roelof’s zoon Chiel is 17 jaar is als de oorlog uitbreekt. Hij moet eerst eindexamen HBS-B doen en rolt in 1942 in de Ondergrondse op het moment dat de Duitse bezetting zich verhardt. Later wordt hij actief in de Binnenlandse Strijdkrachten en krijgt een Engelse opleiding tot reserve-officier. Als de Canadezen begin mei 1945 Voorburg binnenrijden, staat hij in de blauwe overall van de BS de bevrijders op te wachten, stengun op de borst.

Vijfde zoon Henk in het gezin De Koe is burgemeester van Ambonia als de oorlog uitbreekt. Hoewel hij geen militair maar bestuursambtenaar is, wordt hij toch in 1941 in een Jappenkamp geïnterneerd. Hij overlijdt daar op 20 maar 1942 ten gevolge van dysenterie. (7)

Een treffend bewijs van de aanhanke­lijkheid der bevolking leverde de begrafenis. Zij werd namelijk opge­merkt door een christelijke, Ambonese onderwij­zer. Door enkele tekens wist een der dames die de droeve stoet naar het op verre afstand gelegen kerk­hof begeleid­de, hem te kennen te geven wie er begra­ven werd. De Ambo­nees verdween ij­lings. Toen de stoet onder bewaking van Japanse militai­ren bij de begraafplaats was aangekomen traden opeens een aan­tal Ambonezen (alle christelijke onderwijzers) te­voor­schijn die zonder dralen de baar uit de handen der Jappen overnamen. Deze waren door het volkomen onver­wachte optreden der Ambonezen dermate onthutst, dat zij zich in het geheel niet verzetten.
Tijdens de gang naar de groeve werd stil op de muur waar­langs de baar gedragen werd een mand met orchi­deeën ge­schoven, welke prachtige bloemen ook later het stoffelijk overschot in het graf dekten.

De dochter van Resident H.J. Jansen schrijft het volgende over de laatste tijd in het kamp:

Bovendien werd ik vaak duizelig van moeheid en ondervoeding en ik betrapte me tijdens het verzorgen van één van onze aardigste kennissen, de heer von Meyenfeldt, een assistent-resident, een keer op de wens: “Ging je maar dood, ik kan je potje bijna niet meer legen.” Ik schrok erg van mijn gedachte. (…) De vrouw, die haar braaksel altijd liet lopen, genas, maar meneer von Meyenfeldt stierf en ik voelde me zo schuldig, dat ik hem een moment had doodgewenst, die lieve, stille, geduldige man, die zich net zo dapper had gedragen als vader.

Zijn dochter Elly trouwt na de oorlog met Robert van Luijk, die op 14 mei 1940 had deelgenomen aan de lucht­verdediging van de Rot­terdamse Waalhaven tegen de Duitse lucht­macht, waarvoor hij later het Oorlogsherin­ne­ringskruis krijgt. Na de capitulatie duikt hij in Zeeland onder en neemt daar deel aan het verzet, waarvoor hij tientallen jaren later het Verzetsherdenkingskruis krijgt. Na de bevrij­ding van Zee­land wijkt hij via Brus­sel naar Londen uit en wordt officier en in­struc­teur bij de Royal Air Force.

Van het gezin De Koe kan alleen nog worden aangetekend dat Evert in 1941 op 48-jarige leeftijd overlijdt en zijn weduwe verhuist in 1943 naar de Nico­laas Maes­straat, waar zij de rest van haar leven woont. Bets vertrekt in 1940 naar Huizen en Lien verhuist in 1942 naar de Geuzenstraat in Amsterdam.

Augustijn

Hendrik’s zoon Govert in het gezin Augustijn is leraar in Zwitserland als de oorlog uitbreekt. Samen met de andere docenten negeert hij het Duit­se bevel om het Prinses Beatrix Lyceum te sluiten. Engelandvaarders stranden in Zwitserland en moeten in internering, maar hun kinderen krijgen toestemming aan het P.B.L. les te krijgen. Naast gestrande Engelandvaarders komen ook vluch­telingen uit ar­beidskampen aan. (8) 

Op het eind van de oorlog onderhouden docenten contact met een aantal voor­aanstaande Zwit­sers, die onderhandelen met een SS-generaal, die gevoelig is voor geld om auto’s te kunnen kopen voor de wederopbouw. Het lukt 1100 volwassenen waaronder 400 Nederlanders uit There­sienstadt vrij te krijgen. Zij reizen naar St. Gallen. De Zwitsers willen met de toelating van Joden nog vóór het einde van de oorlog laten zien dat ze, hoewel neutraal, aan de goede kant staan. Een deel gaat in Les Avants in quarantaine en reist daarna door naar Glion. In de paasvakantie 1945 ontvangt het Lyceum 60 Joodse kinderen,  Door verontreiniging van de waterleiding breekt tyfus uit en sommige kinderen overleven dat in het zicht van de veilige haven niet.

Terug   ***   Verder

1. Stadsarchief Amsterdam, 5225 Politierapporten ’40-’45, inventaris 6729, rapport 10 en inventaris 7009, pag. 157.
2. Stadsarchief Amsterdam, 5225 Politierapporten ’40-’45, inventaris 6173, rapport 54, pag. 58 en inventaris 6177, pag. 204.
3. Nationaal Archief, Ministerie van Defensie: Collectie Krijgsgevangenen, nummer toegang 2.13.98, inventarisnummer 11, “Meyenfeldt van Carl F. 30322 4-5-1921 1921 Amsterdam 21 Fahnrich z See Marine Bussum 15-5-1942 23-4-1943 an Wehrmachtsbefehlhaber der Niederlanden überstellt”.
4. D. Kelsey, “Glimpses into the life of a young girl in nazi occupied Holland during World War II”, Comox B.C. 2018.
5. Stadsarchief Amsterdam, 5225 Politierapporten ’40-’45, inventaris 6731, pag. 53,  inventaris 6179,
rapport 364 en inventaris 6180, rapport 1-2.
6. Nationaal Archief, Ministerie van Defensie: Collectie Krijgsgevangenen, nummer toegang 2.13.98, inventarisnummer 11, “Meyenfeldt von F.H. 7722 2e luitenant Artillerie zugang Oflag 67 am 6-3-1945 von Offlag XXI C/Z Grune bei Lissa“.
7. Citaten uit “Libertas ex veritate”, uit­gave van de orga­nisatie van reü­nisten der SSR (Societas Studiosorum Reformato­rum) ter her­denking van haar leden, omgekomen ten gevolge van de Japanse bezetting van het toenmalige Nederlands-Indië, door W.H.C. Knapp, pag 58-61.
8. Nationaal Archief, 2.05.49 Inventaris van het archief van het Nederlandse Gezantschap in Zwitserland, (1912) 1914-1954 (1955), 344. Joods vluchtelingen 1942-1943.