2.1.8. Afrekening

De jaarwisseling van 1799 op 1800 viert Johan August in de Noorse havenstad Bergen. Op 12 april verlaat hij met de 80 man van ’t Vertrouwen onder luitenant Meijburgh de pink Iris. Zij gaan niet letterlijk aan wal, maar stappen over op de Deense galjas Vier Gezusters van schipper J. Agenis. Zij varen dicht langs de kust zuidwaarts en nemen de ronding van Noorwegen, varen langs Denemarken totdat zij op 10 mei in Delfzijl binnenlopen. Vandaar brengt een schip de groep via de Zuiderzee naar huis. Zij arriveren 16 mei in Amsterdam. 

Op de dag van de aankomst bezoekt luitenant Meijburgh de plaatselijke commissaris-directeur van de Marine. De uitkomsten daarvan zullen Johan August en zijn reisgenoten wisselend ervaren. Goed valt het dankwoord voor de bewezen trouwe diensten en het voorschot van twee maandlonen dat ieder maandag bij het Zeekantoor kan ophalen.

Zeekantoor of Prinsenhof aan Oudezijds Voorburgwal
Reinier Vinkeles 1765

Ook de kosten van de Vier Gezusters en een schip waarmee een andere groep arriveert ad f 3.450 neemt hij voor zijn rekening. Het mindere nieuws is dat iedereen ontslag krijgt. Bovendien wacht de afrekening van het soldij tot de documentatie niet bij het Zeekantoor binnen is. Met dit alles voert de commissaris-directeur precies de besluiten uit, die de Agent der Marine in Den Haag een dag eerder had genomen. (1)

Over zijn ontslag kan Johan August moeilijk verbaasd zijn. Zijn eerste ontslag in 1796 was pro forma geweest om hem een eed te laten zweren. Zijn tweede ontslag in 1797 had hij zelf aangevraagd om de thuisreis af te dwingen. Deze derde keer is het menens: zijn contract houdt op te bestaan, omdat de dienstreis ten einde is. Daar brengt zijn tussentijdse bevordering tot konstabel-majoor geen verandering in. (2)

Dat de afrekening lang op zich laat wachten is bij de Marine eerder regel dan uitzondering. Het Comptoir van Hoofdelijke Betaling heeft grote achterstanden en beschikt in dit geval nog niet eens over de betaalsrollen. De periode van zeven jaar is ongewoon lang, de schrijver Verhulsdonck is in Paramaribo overleden en zijn opvolger is niet bij de manschappen in Amsterdam aankomen. Voor de periode van 29 mei 1793 tot eind juni 1796 gaat de uiteindelijke afrekening f 713,9 worden: 26 maanden en 14 dagen à f 26 plus 10 maanden en 18 dagen à f 32 minus de onderweg betaalde voorschotten en vergoedingen ten bedrage van f 313,8. De afrekening voor de periode vanaf 1 juli 1796 in Paramaribo, op de Iris naar Bergen en de schepen naar huis tot en met zijn ontslag op 16 mei gaat uiteindelijk f 683 worden: 46 maanden en 16 dagen à f 30, minus f 713 aan betaalde voorschotten en vergoedingen. (3)

Inmiddels zijn er wel konstabels-majoor die in vaste dienst zijn. De Nationale Vergadering had in 1797 een Vast Corps ter Zee in het leven geroepen, met daarin 30 konstabels-majoor, maar Johan August had niet tot de gelukkigen behoord. Hartsinck wil daar nu verandering in brengen en draagt hem voor op de opengevallen plaats van Matthijs Baptist. Dat lukt, want op 23 augustus benoemt het Uitvoerend Bewind Johan August met een traktement van f 250 per jaar, uit te betalen in kwartalen. Bij elke betaling moet hij een document overleggen van een officiële instantie, die bevestigt dat hij in de Republiek woont. Hij mag ook een gevolmachtigde sturen, maar die moet dan ook nog een document overleggen dat hij in leven is. Als hij op een oorlogsschip vaart volstaat een verklaring vooraf van de kapitein. Bij hem verdient hij in dat geval bovendien de f 30 per maand. Hij is verlost van het aanmonsteren per vaart, maar verliest zijn vrijheid om te kiezen wanneer hij op welk schip vaart en zijn vrijheid om zonder verlof de Republiek te verlaten. (4)

Terug   ***   Verder

1. Verbalen van de Agent der Marine, NA 2.01.29.01, Inv 17, 15 mei 1800.
2.
Verbaal Commissaris-Directeur Marine Amsterdam, NA 2.01.29.01, Inv 707, 16 mei 1800, fol 326.
3. Betaalsrol Erfprins van Brunswijk, NA 1.01.46, Inv 2254, fol 21 en ’t Vertrouwen, NA 2.01.30, Inv 81, fol 21.
4. Organisatie Corps Zee-Officieren, 28 maart 1797Mutatiën Bataafsche Marine, NA 2.01.31, Inv 14, fol 88.