Lublin
Op Nieuwjaarsdag 1703 krijgt Johann August von Meijerfeldt opdracht naar de stad Lublin te gaan, die de Saksische keurvorst nog niet als Poolse koning heeft afgezworen. Karel XII ontmoet het stadsbestuur en trekt met zijn leger verder naar slot Jacobowitz van vorst Lubomirski, waar hij zes weken halt houdt. Op 22 januari is Johann August nog in de stad, getuige een brief aan Stenbock. (1) Hij koopt er blauw doek voor het maken van Zweedse uniformen en 25 koeien. Koning Karel XII is hiermee tevreden en kondigt aan dat hij hem weldra zal komen bezoeken, maar ziet daar door tijdgebrek van af. Hij vraagt hem 5 februari naar de stand van zaken (2) en krijgt op 13 februari het volgende antwoord: (3)
“Ik heb zojuist een verklaring gestuurd en dat lijkt het enige te zijn waarvoor ik mij hoef te verontschuldigen. Van de bedelaarsmonniken heb ik nooit in mijn leven geloofd dat ik iets kon krijgen, maar ik dring er bij hen op aan om de anderen te laten zien dat niemand gespaard blijft. Voor de nonnen wordt de eerste claim van mij tot de helft teruggebracht. Al het mogelijke doe ik en heb ik gedaan.”
Carl Friedrich is nog steeds gelegerd in Sehlburg. Hij moet op 22 februari 1703 in actie komen, omdat een vijandelijk legertje van 200 man over de bevroren Düna Lijfland is binnengevallen en bij Stockmannshof (Plavinas) aan het plunderen is geslagen. Bandomir heeft zijn neutraliteit laten varen en is Pools partizaan in de Russisch-Saksische coalitie geworden. Carl Friedrich neemt slechts 18 ruiters en 70 infanteristen met zich mee, maar jaagt hen niettemin op de vlucht. Zonder verliezen aan zijn kant herovert hij de buit, doodt 6 vijanden en neemt er 2 gevangen. Nu komt ook hij in het oudste geschiedenisboek voor. (4)
Karel XII draagt Johann August op 1 maart 1703 op Lublin opnieuw binnen te gaan met een detachement infanterie en dragonders. Om te bewijzen dat het geen spel is moet hij een brandschatting van 50.000 rijksdaalder invorderen. Johann August geeft de stad een ultimatum van 10 dagen en om dat kracht bij te zetten laat hij zijn soldaten goed zichtbaar toortsen van stro en teer maken. Ondanks deze aansporing weet de bevolking maar 30.000 rijksdaalder bij elkaar te krijgen, maar tot haar grote opluchting stelt de koning zich hiermee tevreden. Johann August blijft achter in de stad om de huizen van protesterende burgers te slopen. Op 27 maart 1703 verlaat hij Lublin met het losgeld en zet zich op weg achter de hoofdmacht richting Warschau. Hij krijgt opdracht met de bagage en belastingopbrengsten naar Kazimirz te geen. Onderweg ontmoet hij vorst Stephan Potocki, die zich minder als bondgenoot gedraagt als hij een deel van de opbrengst uit Lublin opeist. Johann August geeft niet toe en weet zonder enig verlies Kazimirz te bereiken. Daar liggen schepen met Saksische oorlogsbuit en gewonden klaar om naar Warschau te varen. (5)
Majoor Carl Friedrich von Meijerfeldt wordt op 41-jarige leeftijd luitenant-kolonel. Hij volgt op 8 april 1703 Kasper Ståhlhammar in het Österbotten infanterieregiment op, die als 58-jarige terugkeert naar Zweden. Hij wordt met deze nieuwe rang tweede in lijn in de commandostaf. Tegelijkertijd blijft hij zijn compagnie van ruim 100 man aanvoeren. (6)
De 14-jarige prins Maximiliaan Emanuel von Würtemberg komt naar het zomerkamp van het Zweedse hoofdleger, teneinde oorlogservaring op te doen bij de dan al legendarische Karel XII. De laatste stelt samen met Johann August de prins op de proef, door zich op een nachtelijke rit voor te doen als Saksische wachtpost. (7) In de zomer en het najaar van 1703 verblijft hij in het Pruisische deel van Polen en neemt daar onder andere deel aan de belegering van Thorn (Torún).
De periode van avontuurlijke verkenningstochten is voorbij als de koning Johann August op 20 november 1703 benoemt tot kolonel over een eigen regiment dragonders. (8) Dat is een infanterie-eenhied, die te voet vecht en zich te paard verplaatst. In tegenstelling tot de meeste Europese legers werken de Zweden grotendeels met soldaten die afkomstig zijn uit dezelfde provincie en niet met huurlingen. Desertie komt daardoor nauwelijks voor. Bij gebrek aan soldij blijven de soldaten geloven dat het goed komt. Johann August mag dan ook als basis voor het regiment Lijflandse dragonders nemen. Het toch al grote Zweedse leger van 65.000 man (alleen het Russische leger is groter) groeit gestaag tot 115.000 man in 1707.
Dit is mede mogelijk omdat Von Meijerfeldt en andere officieren hun regimenten vanaf dan met niet-Zweedse soldaten aanvullen en voor de kosten daarvan zelf moeten zorgdragen. Op 20 november vindt op de markt van Topolno, een klooster 5 mijl noordwestelijk van Thorn over de Weichsel, de aanwerving plaats. Collega Stenbock kiest gemakshalve voor de markt van de grote stad Danzig, maar veroorzaakt daardoor – zoals zo vaak – een conflict omdat hij hiermee de neutraliteit van de vrije havenstad schendt.
Het Meijerfeldtse regiment telt uiteindelijk 600 dragonders (inclusief staf e.d. 728 man) van 8 compagnieën. Tegen een werfgeld van 60 rijksdaalder per man en een dienst tot eind april 1707 worden de mannen in blauwe uniformen met gele lijnen gehesen. De staf bestaat uit ervaren Lijflandse officieren, om te beginnen de plaatsvervangend chef Trautvetter, die vaker aan de zijde van Johann August zal opduiken. Daarnaast majoor Rothausen, kapiteins Aminof, Von Collmar, Morton, Stackelberg, Von Dingraff, Pastelberger, Sturenskiöld, Lengenau, Von Utfalt, Jourist, Stiernbök, Von Born, Budberg, Patkull, Rubzoff, Achtman, Langman, Brandt, Zülich, Carl en Jean de la Forêt en Trens. (9) Die winter blijft het regiment iets ten noorden van Topolno aan de Weichsel in Neumark (Nowe Marzy) liggen.
Tinnen soldaten oorlogsspel Slag bij Horka
Meijerfeldt’s Regiment Dragonders
1. M. Stenbock, “Bilagor till Magnus S:s Journal, Copia af Hr: Öfverste Meijerfeldts bref till General Stenbock, Lublin d. 22 Januarij A:o 1703, Karolinska Krigares Dagböcker jämte andra samtidiga skrifter, deel 12, Lund 1918, pag. 114-118.
2. Riksarkivet Sverige, 1112.1. Riksregistraturet 1523-1718, B/631, folio 85. E. Carlson, “Koning Karl XII:s egenhändiga bref”, Stockholm 1893, pag. 340.
3. F.F. Carlson, “Om Sveriges inflytande på Konungenvalet i Polen 1704”, Uppsala Universitets Årsskrift 1868, pag. 27, noot 2.
4. S. Faber, “Der Ausführlichen Lebens-Beschreibung Carls den XII. Königs in Schweden”, Frankfurt und Leipzig 1704, deel 3, pag. 287. I. Le Long, “Het leven van den heldhaften Carel den XIIden, Koning der Sweden”, Amsterdam 1721, deel 2, pag. 472.
5. Post=Tijeder 31-03-1703. 13. F.G. Bengtsson, “The life of Charles XII, King of Sweden”, London 1960, pag. 148. L. Wisocki-Hochmuth, “Dagbok af en ingeniör-officer”, Lund 1903, Karolinska Krigares Dagböcker, deel 2. pag. 183. G. Adlerfelt, “Leben Carls des Zwölften, Königs von Schweden”, Frankfurt/Leipzig 1740, deel 2, pag. 140. In een brief van 6 april 1703 wordt geklaagd over de geringe problemen die Von Meijerfeldt heeft en de oneerlijke verdeling van het geld (“In de wereld is geen volk zo onbetrouwbaar als de Polen”): «De la Gardiska Archivet eller Handlingar ur Grafl. De la Gardiska Bibliotheket på Löberöd », Lund 1837, pag. 168-169. J.A. Nordberg, “Konung Carl den XII:tes historia”, Stockholm 1740, deel 1, pag. 328.
6. Riksarkivet Sverige, 1112.1. Riksregistraturet 1523-1718, B/631, folio 386, “Öfwerst-Lieutenant fullmakt för Carl Friedrich Mejerfelt”. Krigsarkivet, 0022 Rullor 1620-1723, 1703/2a, folio 54.
7. M.E. Wirtemburg, “Memoires de Maximilien Emanuel, prince de Wirtemburg”, Amsterdam/Leipzig 1740, pag. 45. H. Villius. “Ogenvitten Karl XII”, Stockholm 1960, pag. 61-62.
8. Riksarkivet Sverige, 1112.1. Riksregistraturet 1523-1718, B/633, folio 387v, “Warb Patent für den Obristen Mejerfelt item für dem General Major Gr. Stenbock”.
9. G. Tessin, “Die Deutschen Regimenter der Krone Schweden”, deel 2 (1660-1718), pag. 218-222. B.A. Ennes, “Biografiska Minnen af Konung Carl XII:s Krigare samt Andre Embetsmän och Personer, under denna Konung tid, Fågne i Ryssland, Flygtige i Turkiet, eller Dödskjutne i Fält. Med Bilagor”, deel 1, Stockholm 1818, pag. 282 e.v. met hele lijst van (onder-)officieren.