Zus Nellie brengt in Rotterdam nog steeds haar dagen door in het Stedelijk Krankzinnigengesticht. Van haar dementie maken de verpleegsters pijnlijk nauwkeurige aantekeningen. Meestal doet zij samen met de anderen allerlei werkjes en is daarbij opgewekt. Tussen door is zij vaak verward, gilt soms, zingt luidkeels psalmen of zit vol fantastische verhalen: dat haar vader de Duitse keizer was en haar man een professor. In de zomer van 1887 krijgt zij er genoeg van: zij weigert voedsel en medicijnen en vermagert snel. Een chronische longontsteking wordt haar fataal en op 27 september overlijdt zij, net 64 jaar oud. De vader van het gesticht regelt twee dagen later drie zaken: de aangifte op het stadhuis, de melding in het Rotterdams Nieuwsblad en de Maasbode en een armenbegrafenis op Crooswijk. Hij is nieuw en weet niet van twee overlevende broers, die op hun beurt in Dordrecht en Amsterdam geen Rotterdamse kranten volgen. Pas ruim een jaar later komt Hendrik er achter en verzorgt haar nalatenschap. (1)
Wellicht verontrust over de gang van zaken rond Nellie en door het van kracht worden van de Krankzinnigenwet 1884 nemen de kinderen initiatieven in de zwakzinnigenzorg. Zo staan zij aan de wieg van de Vereeniging tot Christelijke Verzorging van Krankzinnigen en Zenuwlijders in Nederland en van het Amsterdamse Suppletie-Fonds ter Christelijke Verpleging van Arme en Hulpbehoeven Krankzinnigen. De behoudende diakenen van de kerk beperken hun aandacht liever tot wezen, weduwen en armen. Daarom zijn de zoons van Carl afwisselend secretaris, penningmeester en/of lid in het bestuur onder voorzitterschap van een dominee, hoogleraar of patroon. Tot hun bestuursactiviteiten behoren het verwerven van gebouwen, aantrekken van personeel en vergaren van donaties en contributies.
Frits houdt zich binnen de vakbond Patrimonium met een volgende sociale kwestie bezig: de bescherming van kinderen tot 12 jaar tegen overmatige arbeid en verwaarlozing. De liberaal Van Houten was in de Staten-Generaal met een wettelijk verbod gecombineerd met leerplicht gekomen. Tussen de mannenbroeders ontstaat een heftig geschil over de vraag of dit tot de zorg van het gezinshoofd behoort. Met overgrote meerderheid biedt een Motie-Von Meijenfeldt de uitweg: «Patrimonium protesteert tegen de indiening van de wet op den kinderarbeid, en vraagt daarentegen, tegen het misdadig exploiteren van kinderen, wat de arbeid betreft, voorziening in het strafwetboek».
Carl Frederik is nog niet zo land diaken als zijn zwager Jan van der Tas, maar wel voldoende om actief te zijn bij het opzetten van een Centrale Diaconale Conferentie naar analogie van de Doleantie. Hij neemt in 1887 zitting in het comité van voorbereiding. Op 23 februari 1888 is in de eigen kerk aan de Keizersgracht de eerste landelijke conferentie met 51 afgevaardigden. Gesproken wordt over het gelijktrekken van de manier van bedelen, werkverschaffing, zorg voor weduwen en wezen, voor ouden van dagen en gebrekkigen. De volgende nationale conferenties vinden plaats in Kampen, Rotterdam, Arnhem en Amersfoort. Vanaf het begin is hij secretaris, penningmeester en lid van het Uitvoerend Comité, dat meestal in Utrecht vergadert. Hij neemt deel in hoop dat “de in den Naam des Drieëenigen Gods ondernomen arbeid rijke vrucht mocht opleveren voor de armen en ellendigen”.
In 1888 vinden de nodige verhuizingen plaats. Carl Frederik gaat met zijn gezin naar Nieuwer-Amstel (Amstelveen). Frits verhuist in Amsterdam naar de Noorderstraat 90, tussen de Vijzelgracht en Reguliersgracht. Vader Carl en moeder Nel trekken bij hem in, samen met de jonge broers Jan en Hendrik. De laatste doet het volgende jaar een succesvol beroep op broederdienst om van de Nationale Militie te worden vrijgesteld.
Op 9 januari 1889 sterft Hendrik Johan von Meijenfeldt op 78-jarige leeftijd, thuis aan de Kromhout 61 in Dordrecht. Zijn weduwe Naatje blijft er wonen.
Vanaf 1 juli 1891 ontvangt weduwe Naatje Kennedij een pensioen van f 137. Die sociale verworvenheid is net ingegaan. Koning Willem III had de wet betreffende de pensioenen der weduwen en wezen van burgerlijke ambtenaren vlak voor zijn dood eind 1890 getekend en koningin-weduwe Emma als regentes voor haar 11-jarige dochter Wilhelmina het Koninklijk Besluit getekend.