1.7.1. Staatsgreep 1756

Johann August is dood, lang leve Johann August! Net als zijn vader wil hij zich militair en politiek verdienstelijk maken voor de Zweedse koning. Op adellijke en militaire onderscheidingen moet hij echter niet kunnen rekenen, omdat hij niet hoger dan graaf kan stijgen en militaire promoties in die vredestijd strikt gekoppeld zijn aan dienstjaren. Dan rest hem maar één ding: de in 1748 door koning Frederik I ingevoerde onderscheidingen, waarvoor uitgerekend zijn vader niet ontvankelijk was geweest.

De nieuwe koning Adolf Frederik maakt na zijn kroning op 26 november 1751 van de door zijn voorganger geïntroduceerde onderscheidingen gebruik om de adelstand verder aan zich te binden. Al op 4 december kent hij onderscheidingen toe aan enkele honderden edelen. Eén van hen is Johann August jr, die Ridder in de Zwaard Orde wordt. Deze orde wijst terug naar de Zwaardbroeders van Lijfland. Het is een onderscheiding voor Zweedse officieren ‘die hun zwaarden met eer hebben ontbloot in dienst van hun vaderland’, om hen te belonen voor moed en opmerkelijke dienst in oorlogstijd en voor langdurige en heilzame activiteiten in de strijdkrachten in vredestijd. Voor het verkrijgen van de onderscheiding is 20 jaar militaire dienst vereist, waarbij oorlogsjaren dubbel tellen en moed en dapperheid in het buitenland nog eens extra meetellen. Met zijn dienstjaren en de oorlogstijd in Silezië en de Zuidelijke Nederlanden voldoet hij ondanks zijn pas 26-jarige leeftijd aan deze voorwaarden.

Koning Adolf Frederik betreedt op 4 december de zaal van de Zwaard Orde in zijn Koninklijk Paleis in Stockholm. Hij treft daar de Ridders in blauwe, fluwelen gewaden met witte biezen, een gele en blauwe zijden riem rondom de taille, en over de schouders een blauwe jas met witte kraag en voering. De Kanselier heet hem welkom en roept in een lange ceremonie de kandidaten één voor één naar voren. Als Johan August naar voren stapt hoort hij zijn ridderbrief met verdiensten voorlezen. Daarna zakt hij door zijn knieën, knielt voor de koning, strekt zijn rechterhand uit met opgeheven wijsvinger en middelvinger en zegt de belofte en eed van de Ordesecretaris plechtig na: ‘Ik Johann August Meijerfeldt, beloof en zweer bij God en zijn heilig evangelie dat ik het zuivere christelijke geloof en de leer, met goed en bloed, zal verdedigen; trouw en loyaal zal zijn aan mijn koning en zijn koninkrijk, de vijanden van het koninkrijk met dappere moed tegemoet zal gaan, de wet zal handhaven en ridderlijkheid beoefenen volgens mijn beste verstand en de statuten die mij zijn voorgeschreven. Zo waarlijk, helpe mij God!’

De koning trekt zijn kroningszwaard uit de schede, slaat driemaal met de platte zijde van het lemmet op zijn linkerschouder en spreekt de woorden uit: ‘Wij Adolf Frederik, bij de gratie Gods, Koning der Zweden, Gothen en Wenden enz. enz. enz., maken u een ridder van Onze Eervolle Orde van het Zwaard. Wees waardig!’. Als dank voor die genade kust Johann August de hand van de koning en haalt bij de Ordesecretaris zijn ridderschapsbrief nr. 500 op. Tenslotte krijgt hij van de Schatmeester zijn eretekens: op zijn linkerborst een zilveren en om zijn nek of aan een sjerp een gouden wit geëmailleerd Andreaskruis. Het midden van het kruis bestaat uit een blauwe vol met daarop een rechtopstaand zwaard, omringd door de drie Zweedse koninklijke kronen. Het insigne is aangevuld met vier gouden kronen rondom de blauwe bol, in een sjerp gewikkeld, gekruiste zwaarden en een koninklijke kroon. De achterkant van het insigne is bedrukt met een lauwerkrans en de inscriptie: ‘voor het vaderland’. Voor deze eretekens moet hij veertig daalder betalen aan de schatmeester. Hij mag het zijn leven lang dragen en zijn nabestaanden moeten het teruggeven.

Met zijn onderscheidingen keert Johann August op 18 december van het Lijfregiment van de Koningin terug naar zijn eerste regiment van Cronhiort en wordt daarin ingaande 19 maart 1752 als majoor benoemd. Het regiment is dan niet in Stralsund maar Kristianstad in Zweden gelegerd. Hij vervult de vacature van zijn oudere broer Carl Friedrich jr, die op 19 september 1750 tot majoor in het regiment was bevorderd, op 31 augustus 1751 afscheid uit de actieve dienst had genomen en inmiddels Kamerheer bij de koning is(1) 

In 1753 overlijdt de moeder van Brita Barnekow, gravin Margaretha von Ascheberg. Carl Friedrich jr schrijft een lijkrede in het Frans, getiteld: “Victime de la nature! Epouse du ciel!”. (2) Hij leert de rede uit het hoofd en – terwijl hij in Kristianstad woont – oefent hij op de voordracht en de daarbij noodzakelijk geachte gebaren. Dit was gezien door personen die in een kamer recht tegenover de zijne wonen. Zij kunnen horen noch weten waar het om gaat, dus al snel doet in de stad het gerucht de ronde dat graaf Von Meijerfeldt waanzinnig geworden is. (3)

Johann August schenkt in 1753 een patroontas en een pistoolriem aan Erik Brahe, misschien als condoleance voor het overlijden van diens vrouw. De buitenomslag van de patroontas is versierd met een borduursel in steelsteek, platte steek en schootsteek, genaaid met zilvergaren en verguldgaren. De motieven zijn symmetrisch met kandelaar, palmetten en acanthuslussen. De afmetingen zijn 310 mm breed en 160 mm hoog. De pistoolriem is van kalfsleer met messing en is 93 mm breed en 1140 mm lang. (4)

Geborduurde bruine patroontas met blauw fluweel 

Erik Brahe is niet zomaar een vriend. Hij is de leider van de Hofpartij, waar Johann August jr traditiegetrouw ook een vurig aanhanger is, zoals blijkt in de Rijksdag 1755-1756. Adolf Frederik is er de persoon niet naar om macht naar zich toe te trekken. Zijn tijdgenoten omschrijven hem als een goedaardige, flegmatieke heer die zich het best vermaakt aan de eettafel of aan zijn werkbank, waar hij met grote vaardigheid snuifdozen in elkaar zet. Hij wordt op grote schaal bespot als ‘slipperheld’, doelend op iemand die volledig ondergeschikt is aan zijn vrouw. Inderdaad is koningin Lovisa Ulrika meer gedreven om de sterke koninklijke macht van weleer te herstellen. (5)

De Rijksdag heeft twee beslissingen genomen die de koningin tot actie aanzetten. De eerste is de benoeming van een lid van de Hoedenpartij tot gouverneur van de negenjarige kroonprins Gustaaf en de tweede tot herinvoering van het koninklijk naamstempel, waarmee zijn aanwezigheid en medewerking niet meer nodig is. Lovisa Ulrika beraamt een coup die uitblinkt in eenvoud: een rel uitlokken in het centrum van Stockholm en die door de Stockholmse garde en het garnizoen onder aanvoering van haar man laten neerslaan, waarna de oppositie wordt gearresteerd en de Rijksdag haar echtgenoot met meer macht kan belonen.

In de lijsten van de belangrijkste coupplegers weet Johann August weg te blijven, maar hij hoort al vroeg tot haar vertrouwelingen en staat minstens sympathiek tegenover het coupplan. In elk geval is hij betrokken bij de pogingen van de koningin geld in te zamelen om leden van de Rijksdag om te kopen. Nadat Frederik de Grote weigert 100.000 rijksdaalder te betalen en ook de Zweedse handel haar onvoldoende geld wil lenen, maakt zij gebruik van de aanwezigheid van Johann August bij haar broer August Wilhelm en diens vrouw Louisa Amalie van Brunswijk. Hij is daar officieel om te berichten over het overlijden van moeder van de koning, maar dit ’toeval’ wordt gebruikt om de hertog van Brunswijk juwelen als financiële zekerheid aan te bieden. Daar wil hij niets van weten, maar een gewone lening van 6.000 dukaten wil hij wel in wissels ter beschikking stellen. In Hamburg verzilvert Johann August de wissels en dat komt aan het licht. Intussen zendt Lovisa Ulrika nog een ander naar Duitsland met een veel groter onderpand: de Kroonjuwelen. Deze zaak komt via een bankier en een loslippige hofdame aan het licht. De koningin weet net op tijd de Kroonjuwelen uit Berlijn terug te krijgen om de vermoorde onschuld te kunnen spelen.

Besloten wordt de staatsgreep met het kleine bedrag van Johan August toch door te zetten, maar ook dat raakt bekend. Boosdoener is de boodschapper van de samenzweerders. In de druilerige nacht van maandag 21 op dinsdag 22 juni brengt hij bij het ophitsen van zeelieden en andere losbandige figuren meer toasts uit op de koningin dan hij kan verdragen. In beschonken toestand zwerft hij van kroeg naar kroeg en vertelt steeds meer details over het coupplan, die uiteindelijk ter ore komt van de politie. Als de politie hem met behulp van verschillende scherpe instrumenten verhoort, vertelt de koninklijke boodschapper al snel alles wat hij weet. 

De volgende dag vertrekt het koninklijk paar voor een diner naar slot Ulriksdal, zes kilometer ten noorden van de hoofdstad, om niet bij de inspectie van de Kroonjuwelen te hoeven zijn. Verschillende samenzweerders worden gearresteerd en in de beruchte dievenkelder onder het stadhuis gemarteld. Horn brengt de koningin op de hoogte van de ontwikkelingen. Johann August adviseert het koningspaar om naar Uppsala te gaan en een eerder plan in de praktijk te brengen: met twee regimenten de hoofdstad in te trekken. Ze besluiten echter het advies van Horn op te volgen om gewoon naar het Stockholms paleis te gaan. Bij het paleis blijken de kanonnen echter omgekeerd te staan en veel bewakers en edelen door de straten te patrouilleren. Alleen de broers Ribbing en graaf Meijerfeldt staan nog aan hun zijde, met wie zij de nacht in heftige gesprekken doorbrengen. De stad ontvluchten blijkt geen reële optie. De staatsgreep is definitief mislukt.

Johann August jr. houdt zich vervolgens verscholen in het familiekasteel Näsby. Hij wordt echter aangehouden en verhoord, waarbij hem getuigenissen en bekentenissen van hoofdverdachte Brahe worden voorgehouden. Door gedeeltelijk schuld te bekennen en sterke verwijten in ontvangst te nemen, ontkomt hij aan de pijnbank en wordt gepardonneerd. Door gedeeltelijk schuld te bekennen en sterke verwijten in ontvangst te nemen ontkomt Johann August aan de pijnbank en wordt gepardonneerd. (6) Tijdgenoten schrijven Johann August een belangrijke rol in de juwelenzaak toe. President-kanselier Anders Johann von Höpken maakt zelfs een kanttekening bij een brief van 26 mei 1756 van de koningin aan de koning, waarin hij graaf Von Meijerfeldt aanwijst als degene die de Kroonjuwelen in zekerheid gaf aan de Hertog van Brunswijk, in ruil voor een wissel van 18.000 rijksdaalder. (7) Zijn opportunisme en Duitse spraakzaamheid worden als reden genoemd voor zijn afvaardiging naar de Hertog. (8)

De andere samenzweerders komen er minder lichtzinnig vanaf. Op 17 juli horen zij hun doodvonnis uitgesproken worden. Vijf dagen later worden zij op het Ridderholmsplein onthoofd. Binnen de Rijksdag woedt een heftig debat over het lot van het koninklijk paar en vooral de koningin. Enkele eisen dat ook zij ter dood wordt veroordeeld. Velen willen haar voorgoed naar Berlijn sturen. Zij komt er uiteindelijk met een waarschuwing van af in de vorm van een strafpreek door de aartsbisschop. De aartsbisschop zegt achteraf dat hij tranen in haar ogen zag, tranen van wroeging en schaamte. Lovisa Ulrika heeft evenwel nergens spijt van, behalve natuurlijk dat het plan mislukt is.

Terug   ***   Verder

1. Krigsarkivet Sverige, 023 Generalmönsterrullor, 0/1273 Cronhiorts regemente infanterie, Regementsstaben fol. 6, Majorscompagnie fol. 70. O. Bäckström, “Officier-, Stamm- und Rangliste des Pommerschen Fühlier-Regiments Nr. 34, 1720-1820”, Berlin 1895, blz. 71.
2. C. Aulin, “Christelig lik-predikan”, Lund 1759: C.F. von Meijerfeldt, “Oraison funebre & panêgerique à l’occasion de la mort de la défunte comtesse ci-devant madame Marguerithe d’Ascheberg colonelle douairière de Barnekov…. solemnellement enterrée le 13. de Decembre 1753 dans l’Eglise à Witsköfle…”.

3. C. Barfod, “Märkvärdigheter rörande skånska adeln”, Stockholm 1847, pag. 271. A. Barnekow, “Anteckningar om Släkten Barnekow”, Stockholm 1908, pag. 61.
4. Beide giften bevinden zich in Skoklosters Slott in Uppsala onder nummer 14633 resp. 14634.
5. Ook de opvolger van Frederik II de Grote van Pruisen, Frederik Willem II, heeft een temperamentvolle zus, Wilhelmina van Pruisen, die in 1787 met succes de steun van haar broer inroept om de opstand van de regenten tegen haar ook niet zo krachtdadige Nederlandse echtgenoot prins Willem V van Oranje de kop in te drukken.
6. Personer vid Riksens Högl. Ständers Commission (…) hörde under Riksdagen i Stockholm år 1756, Uti saken rörande det här i Staden anlagde upror, Handlingar rörande Skandinaviens historia”, deel 13, pag. 307.
7. A.J. von Höpken, “Skrifter”, Stockholm 1890, deel 2, pag. 226-227.
8. G.J. Ehrensvärd, “Dagboksanteckningar förda vid Gustaf III:s Hof, Stock­holm, deel I, pag. 462 en pag. 463.