Sinds eind januari 1807 maakt de familie Meijerfeldt de belegering van Stralsund mee. Franse troepen onder Édouard Mortier zijn zuidelijk vanuit Pruisisch-Pommeren de grens overgestoken. Zij achtervolgen de Zweedse koning Gustav IV Adolf, die enthousiast geworden door de Engelse overwinning bij Trafalgar tegen zijn adviseurs in ruim een jaar eerder tot de coalitie tegen Napoleon was toegetreden, met zijn leger alle gevechten in Noord-Duitsland had verloren en al weer nipt veilig naar Zweden was overgestoken. De twee zonen nemen onder Hans Henric von Essen deel aan de sterke verdediging van Stralsund.
Na enkele maanden marcheert Mortier met het grootste deel van zijn leger weg naar het front bij Kolberg en laat een restant versterkt met gearriveerde Hollanders achter. Op 1 april doet het garnizoen een grote uitval en de broers zijn er bij. Na drie dagen van hevige gevechten is de vijand tot ver over de grens teruggeslagen en zijn velen gevangen genomen. Kort daarop worden zij toch weer tot achter de Pommerse grens teruggedrongen, omdat de Europese coalitie tegen Napoleon uiteenvalt en het Franse leger terugkeert.
Essen biedt Mortier een wapenstilstand aan en op 18 april komen zij in Schlatkow een grens langs de Trebel en de Peene overeen. Na twee maanden komt de Zweedse koning zelf naar Schlatkow om het bestand te verlengen, maar wil de strijd voortzetten en probeert vergeefs de nieuwe Franse legeraanvoerder Brune aan zijn zijde te krijgen. Ditmaal slaat een veel groter Frans leger op 13 juli een nieuw beleg om Stralsund.
Joachim Andreas wijkt met zijn compagnie uit naar Malmö. Johann Caspar jr behoort bij de troepen die op 20 augustus op Rügen capituleren. Hij wordt op 11 september op non-actief gezet, nadat geheel Zweeds-Pommeren is bezet. In alle commotie overlijdt moeder Gertrud Johanna op 10 november 1807 aan ernstige zijsteken tijdens een longontsteking. Drie dagen later is de begrafenis in de St Jürgen kerk van Stralsund. (4)