Op 4 december 1807 laat Johan August zich openlijk aannemen door dominee J. Tissel van de Evangelisch-Lutherse Gemeente van Amsterdam. Kennelijk is hij bij de Herstelden uitgetreden en maakt gebruik van de regeling om in de moederkerk terug te keren. (1)
Dominee Johannes Tissel
Net als in 1801 heeft hij een motief om zich in te schrijven. Dit keer niet om een kind te dopen maar om aansluitend in ondertrouw te gaan. Hij neemt een getuige mee met de naam Fredrik Wegener, eveneens een zeeman uit Stralsund. De aanstaande bruid en haar vader zijn ook aanwezig. Het gezelschap verplaatst zich naar de Schepenen om daar hun voornemen ook te laten intekenen.
Hier is voor het eerst de handtekening van Johan August te zien, met een dikke vette onderstreping. De aanstaande bruid tekent met Catarina Margareta Pielo. De ambtenaar verfraait dat door aan haar voornamen twee keer een h toe te voegen en in het uittreksel krijgt zij in haar achternaam een p mee: er staat Pieplo. (2)
Dat laatste blijkt ook een juistere schrijfwijze van de achternaam. Op de beide documenten lijkt er achter de eindletter nog iets te komen en in andere geschriften volgt inderdaad een o, u, uw of w. Voor de uitspraak maakt dat niets uit. In de Burgerlijke Stand zal de spelling uiteindelijk Pieploo zijn, dus dat wordt hier verder aangehouden. Haar roepnaam is Cato. Zij is in Amsterdam Evangelisch-Luthers gedoopt op 29 december 1784. Daarmee is zij bijna 25 jaar jonger dan haar bruidegom, die zichzelf hier 9 jaar jonger maakt.
Amsterdamsche Mercurius, Naamlijst der Geproclameerden,
Eerste Gebod, 6 december 1807
Schepenen kondigen het eerste huwelijksgebod af op 5 december, waardoor Johan August de dag daarop voor het eerst in een Nederlandse krant verschijnt. Het tweede gebod verschijnt op 12 december en het derde op 19 december. Op zondag 27 december 1807 voltrekken zij de plechtigheid. Aan het einde van de middag gaat het bruidspaar naar de Oude Lutherse Kerk om zich kerkelijk te laten inzegenen. Johan August rekent bij de ouderling meteen na afloop een gulden en tien stuivers af. (3)
Hendrik Pieploo, de vader van Cato, is op 6 september 1746 geboren. Als geboorteplaats worden vaak de grote havenstad Rostock genoemd, maar op officiële stukken staat Kirchdorff. In de regio bestaan aan de Oostzeekust twee plaatsen met die naam: het ene is 60 km westwaarts de hoofdstad met haventje op het eiland Poel boven Wismar, beiden Zweeds, en het andere een gehucht 100 km oostwaarts vlak boven Greifswald.
Cato wordt vernoemd naar haar oma van vader’s kant Catharina Margaretha Supplien. Doopgetuigen zijn Johannes Pieploo en Engeltje Samuels. De eerste heeft haar opa’s naam, maar omdat die volgens haar vader bij de bruiloft al overleden was, moet het een oom betreffen. De tweede doopgetuige heeft de naam van haar moeder, maar omdat dit niet kan kloppen is het waarschijnlijk haar moeder’s moeder Engeltje Abrahams.
Medio jaren zeventig komt Hendrik naar Amsterdam en woont aan de Nieuwendijk. Hij gaat op 4 juli 1777 in ondertrouw op trouwt op 20 juli in de Oude Lutherse Kerk met Engeltje Samuels, de 21-jarige dochter van Samuel Andriesen (1718-1759) en Engeltje Abrahams (1719-1786). Wie weet brengt zijn vriend Pieter Favro (1741-1789) hem in contact met zijn schoonzus. Pas op 2 maart 1784 wordt Hendrik lidmaat van de Evangelisch-Lutherse Gemeente bij dominee W.A. Klepperbein, maar negen maanden later is duidelijk waarom: Cato wordt geboren.
Hendrik Pieploo kiest net als zijn latere schoonzoon voor de zee en is net als Otto Meijerfeldt vóór hem schipper op de handelskustvaart. Hij vervoert ijzer en vaten (olie, teer, traan) tussen Europese havens. Hij vaart niet alleen zuidwaarts, maar ook naar Engeland en blijkens de tolregisters van de Sont eveneens de Oostzee op.
Zijn eerste schip de Vrouw Anna loopt op de thuisreis van Bilbao op 7 september 1780 vast voor Quiberon, Bretagne. De bemanning en de zwaar beschadigde lading wol en ijzer worden gered, maar drie weken later is het schip “ten eenemaal verbryzeld, zynde zeer weinig van de Takelagie geborgen”. Het 75½ voet lange en 17 voet 6½ duim brede smakschip De Twee Gebroeders wordt uit dok gehaald en na enkele vaarten in 1783 als “extra Ordinay Welbezeild” verkocht. Hij doet inmiddels vele vaarten op De Jonge Jan Fredrik, waaronder in 1782 St. Petersburg-Le Havre met veel storm en onweer en in 1785-1786 Amsterdam-St. Petersburg-Rouen, met veel dagen oponthoud rond de jaarwisseling door zware ijsgang ter hoogte van de Seine. Op zijn terugreis na driekwart jaar moet hij in Le Havre beschutting zoeken tegen de zware tegenwind. In 1789 vaart hij met ijzer van Stockholm naar Villa da Conda, Portugal, maar bij Bornholm raakt hij zwaar lek en wordt door bergers naar Kopenhagen gebracht. In 1790 doet hij de route Hamburg-St.Petersburg-Bayonne, en op de terugreis naar huis in 1792 loopt het schip vast op de kust van Callantsoog; de handelswaar wordt op de Lynbaan De Walvisch in Amsterdam geveild. Op het nieuwe schip Elisabeth vaart hij in 1796 Liverpool-Riga-Emden, in 1797 Amsterdam-Riga-Lissabon en in 1799 wordt het verkocht.
Wellicht brengt Hendrik zijn dochter Cato in contact met Johan August, want zijn naam komt begin 1804 voor in diens betaalrollen. Dan is hij 58 jaar oud, maar nog steeds schipper. Hij ondervindt steeds meer moeilijkheden met zijn handel varend langs de kusten en liggend in de havens, vanwege de toenemende oorlogshandelingen tussen Frankrijk en Engeland. Eind februari 1807 lijdt het schip van Hendrik Pieploo in het havenfront tussen de Nieuwe Brug en de Oude Stadsherberg (nu Droogbak) als één van de velen flinke schade van een stevige storm.
1. Communicantenboek, Stadsarchief Amsterdam, PA 213 Ev-Luth, Inv 650, fol J v.
2. Huwelijksinteeking van de Kerk, SA 5001, Inv 656, fol 103v/206. Uittreksel Ondertrouw, FA N 21.
3. Huwelijksproclamaties Stadhuis, SA 5001, Inv 813, fol 133. Trouwregister van het Stadhuis, SA 5001, Inv 967, fol 79. Uittreksel Huwelijk, FA N 22. Kwitantie Trouwrecht Oude Lutherse Kerk, FA N 23.