Met de tak Van Leusden wordt gedoeld op de kinderen en nakomelingen van de oudste zoon van Carl von Meijenfeldt (1815-1899) Evert Diederich en diens vrouw Johanna (Jo) Elisabeth van Leusden.
Met hun zeven kinderen is het als volgt gesteld:
– Carl (1883) is het enige lid van de hele Nederlandse familie dat concreet met de Eerste Wereldoorlog te maken krijgt, omdat hij beroepsmilitair is. Als eerste luitenant moet hij de Nederlandse ‘neutraliteit’ helpen bewaken in Eijsden, waar Duitsland en België dicht bij elkaar liggen.
– Johannes (Jan) Gerard (1884) blijft bij zijn moeder werken in de kruidenierszaak in Dordrecht.
– Petronella (Nel) Wilhelmina (1887) heeft zo’n nauwe band met haar vroeg overleden vader gehad, dat zij wegkwijnt, verpleegd moet worden in het gesticht Vredelust in Bergen op Zoom en tenslotte opgenomen moet worden in de Meerenberg kliniek in Bloemendaal. Zij overlijdt in 1911 op 23-jarige leeftijd.
– Johanna (Anna) Elisabeth (1890) volgt in Zwijndrecht een opleiding tot verpleegkundige en wordt daar wijkverpleegkundige.
– Catharina (To) (1892) gaat in Leiderdorp inwonen bij de familie De Bruijne-van der Tas, de dochter en schoonzoon van tante Cato van der Tas-von Meijenfeldt. Later wordt zij gezelschapsdame in Goor (25 kilometer ten westen van Hengelo).
– Van de tweeling dochters (1897) komt Frieda levenloos ter wereld en sterft Maria na negen maanden.
In 1916 wordt Carl overgeplaatst naar Amsterdam. Hij gaat daar samen met zijn broer Jan achtereenvolgens aan de Overtoom, de Prinsengracht, de Jacob van Campenstraat en de Bilderdijkkade wonen. Jan is vertegenwoordiger voor allerlei levensmiddelen, onder andere Klokzeep. In het jaar 1918-1919 valt hij als bedrijfsleider in bij “De Hand naar Leiden” van zijn tante Cato von Meijenfeldt vanwege ziekte van haar zoon Leendert Carl.
V.l.n.r. Anne, Jan, To en Carl von Meijenfeldt
In 1920 splitsen de wegen van Carl en Jan zich. Laatstgenoemde trouwt namelijk met Maria Petronella Candel. Hij kent haar al uit Dordrecht, waar zij in 1890 geboren is. Haar vader Jilles Candel is van Franse afkomst (Hugenoten met de naam Chandelier en kandelaars in hun familiewapen). Haar moeder Margré Klink is van Duitse afkomst (Officier Von Klinck was uit de Russische veldtocht van Napoleon gedeserteerd en te voet westwaarts gegaan tot hij in Hazerswoude neerstreek en zijn naam verhollandste). Jan en Maria gaan na hun huwelijk aan de Frederik Hendrikstraat in Amsterdam wonen. Zij krijgen in 1921 een dochter Johanna Francina, roepnaam Jopie. In 1922 verhuizen ze naar de Bilderdijkkade, naast de woning waar Jan eerder met Carl woonde. In 1930 wordt een tweede dochter Margaretha Maria, roepnaam Gretha, geboren.
![]() Carl von Meijenfeldt en Marie van der Straaten |
![]() Jan von Meijenfeldt en Maria Petronella Candel |
Carl verhuist in 1920 naar de Transvaalkade, maar wordt nog datzelfde jaar overgeplaatst naar Voorburg om een kantoorbaan als civiel militair uit te oefenen. Hij gaat wonen aan de Van Egmondestraat. Zijn inmiddels 65-jarige moeder Jo van Leusden en zijn zuster To trekken bij hem in. Hij trouwt in 1930 met Marie van der Straaten, aanvankelijk in Voorburg, een half jaar later in Dordrecht. Zij is daar ook in 1890 geboren. Marie is een dochter uit een slagersfamilie. Als kind moest zij vanaf 12 uur ’s nachts schoonmaakarbeid verrichten in de slagerij van haar vader. Hoewel zij 40 jaar oud is, kost het haar grote moeite dat jaar uit het ouderlijk huis aan de Singel 96 weg te komen.
Anna verhuist van Zwijndrecht naar Amsterdam. Daar wordt zij verpleegkundige bij de afdeling radiotherapie van Daniël den Hoed, die in het Anthonie van Leeuwenhoekziekenhuis pionierswerk verricht met bestraling van kanker. Anna woont aan de Leidschegracht.
![]() Anna von Meijenfeldt |
![]() To von Meijenfeldt en Pieter van Wigcheren |
Haar zus To trouwt in 1932 met Pieter van Wigcheren. Hij is beroepsmilitair en was in de Eerste Wereldoorlog net als Carl eerste luitenant. Hij was twee keer eerder gehuwd geweest en had drie kinderen uit het tweede huwelijk. Pas na het huwelijk komt To er achter dat hij acht jaar ouder is dan zij. Zij wonen in Wassenaar aan het Burchtplein en daarna in Rijswijk aan de Willemstraat.
Jan verhuist met zijn gezin één dag voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog naar de Rijnstraat 174-3 in Amsterdam. To regelt voor haar man een onderduikadres bij haar zus Anna aan de Leidschegracht in Amsterdam, hoewel zij zich twee dagen na de inval heeft laten scheiden. Zij trekt in 1942 weg naar Ermelo, waar zij aan de Vondellaan 44 gaat wonen. Een jaar later keert ze terug naar Amsterdam naar haar zus Anna aan de Leidschegracht, omdat haar ondergedoken ex-man daar is overleden.
Carl had ook maar beter meteen na het uitbreken van de oorlog kunnen verhuizen, want hij wordt al snel opgepakt vanwege zijn militaire rang. Er zijn twee Duitsers nodig om zijn vrouw Marie in bedwang te houden als hij in de arrestantenwagen wordt geleid. Kort nadat hij al zijn persoonlijke bezittingen moet afgeven, biedt de dienstdoende Gestapo-officier zijn verontschuldigingen aan. Carl krijgt de indruk dat ze hem vanwege zijn achternaam voor een in de jaren ’30 in Nederland gestationeerde Duitse spion houden. Na een overvloedig diner, een overnachting en ontbijt wordt hij met een limousine naar zijn hevig verontruste vrouw teruggebracht. Al snel doet in de familie het sterke verhaal de ronde dat Carl zijn leven te danken heeft aan het feit dat hij de Gestapo-officier in vloeiend Duits afblaft.
Carl moet zijn woning aan de Van Egmondestraat verlaten omdat hij inactief is en in Nijmegen gaan wonen. Daar overleeft zijn vrouw Marie van der Straaten een geallieerd bombardement: in de Samatrastraat worden de buurhuizen aan weerszijden getroffen.
Er circuleert nog een oorlogsverhaal in deze tak van de familie. Aan het eind van de oorlog – vermoedelijk op Dolle Dinsdag – wordt Jan in restaurant De Rode Leeuw belaagd vanwege zijn achternaam, maar ontkomt door driemaal achtereen de juiste g’s in Scheveningen uit te spreken in plaats van k’s.
Carl verhuist met zijn vrouw van Voorburg naar Den Haag aan de Citroenstraat 48. Zus To komt daar ook wonen. Een jaar later volgt Anna; zij hervat haar werk bij dr. Den Hoed, die in 1940 in Rotterdam directeur was geworden van het Radiotherapeutisch Instituut. Anna werkt en woont in het instituut. Volgens familieverhalen hoopt zij op een leven met dr. Den Hoed, maar dat is moeilijk te rijmen met het feit dat hij negen jaar jonger is en dat hij in 1945 trouwt met een ander lid van het kleine team, de radiologe Sytske Sytsema. In 1950 overlijdt Den Hoed aan een tweede hartinfarct, maar zijn naam leeft nog altijd voort in de kliniek en als beroemde Rotterdammer.
In 1949 overlijdt Carl in Den Haag. Zijn bijnaam is “Het Pastoortje”. Op de huwelijksfoto blijkt wel enigszins waarom. Bij zijn weduwe Marie heeft hij geen kinderen.
Anna en To besluiten samen met een vriendin in Zeist te gaan wonen. Daar overlijdt Anna in 1953 op 63-jarige leeftijd aan darmkanker, doordat zij jarenlang zonder stralenbescherming werkte. Haar bijnaam was “Tante Bokkie”, waar allerlei uitleg voor denkbaar is. To verhuist dat jaar naar Rijswijk, eerst op de Geestbrugweg en kort daarop de dr. Poelslaan.
In 1959 overlijdt Jan op 73-jarige leeftijd in Amsterdam. Zijn weduwe en twee dochters blijven op de Rijnstraat wonen.
In de jaren ’60 overlijden drie weduwen: 1965 Marie van der Straaten (van Carl in Den Haag), 1966 Maria Candel van Jan in Amsterdam en in 1968 To von Meijenfeldt in Rijswijk.
Jopie en Gretha von Meijenfeldt, met hond Sissie
Alleen Jopie en Gretha – de twee dochters van Jan en Marie – zijn dan nog in leven. Jopie is telegrafiste bij de PTT en Gretha werkzaam bij de CSM in Halfweg. Zij blijven ongetrouwd en verhuizen in 1984 samen naar Alkmaar. Daar overlijdt Jopie in 1995 en Gretha in 2005. Met hen is de tak Van Leusden van de familie Von Meijenfeldt afgesloten.