1.6.8. Keizer en Republiek

Net als zijn vader en ooms zoekt Carl Friedrich jr naar mogelijkheden om oorlogservaring op te doen. Dat zal net als destijds in het buitenland moeten gebeuren. Door een groot gebrek aan officieren, die immers uitsluitend uit de adellijke kringen worden gerekruteerd, is het voor een jonge graaf niet zo moeilijk om op de Europese krijgstonelen te acteren. In navolging van zijn net overleden oom Wolmar kiest hij, met de nodige koninklijke goedkeuring, voor de Duitse keizer. Hij verruilt nog in 1741 Stralsund voor het front aan de Rijn, waar hij de succesvolle opmars van het Rijksleger tegen het zwakke Franse leger meemaakt. De vrouw van de Duitse keizer Frans I van Lotharingen, Maria Theresia, was in 1740 aartshertogin van Oostenrijk geworden. Diverse Oostenrijkse erfgebieden staan op het spel, ofwel omdat aanspraak op de erfenis van het Habsburgse Rijk wordt gemaakt (Pruisen in Silezië), ofwel omdat gebiedsuitbreiding wordt gezocht (Frankrijk in de Zuidelijke Nederlanden en enkele aangrenzende Duitse vorstendommen).

Wapenschild Horn

Anna Catharina von Meijerfeldt treedt op 19-jarige leeftijd op 7 juli 1741 in Täby bij Stockholm in het huwelijk met graaf Adam Arvidsson Horn van Ekebyholm. (1) Deze graaf was op 25 november 1717 te Stockholm geboren als zoon van de hiervoor regelmatig genoemde staatsman graaf Arvid Bernhard Horn (1664-1742) en gravin Margaretha Gyllenstierna (-1740). De Von Meijerfeldts zijn sterk met het oude Finse geslacht Horn verbonden. Heinrich Meijer trad als ritmeester in dienst van Klas Horn, nadat deze met de Zweedse vloot in Reval (Tallinn) was geland en de Duitse Orde van Lijfland in 1562 was opgeheven. Johann August von Meijerfeldt sr huwde in Günthersdorff met Anna Maria Törnflycht, de jongere zus van de vrouw van zijn militaire en politieke vakbroeder Arvid Bernhard Horn.

Ook de echtgenoot van Anna Catharina wordt een man van groot aanzien. Hij bekleedt ondermeer de functie van Staatsraad. Het echtpaar voert een grote hofhouding. Zo laten zij de schilder Pasch jr vier schilderijen voorstellende “De vier jaargetijden” maken voor hun buitengoed Fågelvik.

“De fyra årstiderna”, olieschilderij van Danckwardt Pasch d.y., 127 x 75 cm (4 stuks)
in opdracht van graaf Adam Horn en gravin Anna Catharina von Meijerfeldt

Horn heeft talloze minnaressen en natuurlijke kinderen. Anna Catharina wordt later geleidelijk krankzinnig. Of de twee oorzaak en gevolg van elkaar zijn laat zich raden. Het echtpaar krijgt vier kinderen. Op 14 april 1742 wordt een zoon Arvid August geboren, die al een dag later overlijdt. Een dergelijk ongeluk overkomt hen niet met de tweede zoon Johan Gustav, die op 15 juni 1743 wordt geboren. Ook hun dochter Brita Margaretha, geboren op 24 oktober 1745, blijft in leven. Het vierde kind Ulrika Eleonora, dat 8 september 1748 op Fågelvik onder Stockholm wordt geboren, leeft echter maar tot 28 november.

Johann August sr en Brita Barnekow maken op 22 juli 1742 hun testament op. Daarin is over de land­goederen ondermeer geregeld dat de gravin na het overlijden van haar man het vruchtgebruik krijgt over alle landgoederen, terwijl de eigendom als volgt is verdeeld:
1) Sövdeborg, Ugerup en Barnarp voor Brita Barnekow en – na haar overlijden – voor Johann August jr, mits hij zijn broer 30.000 rijksdaal­der en zijn zuster 15.000 rijksdaalder betaalt;
2) Nehringen en Gammel Køgegård voor Carl Friedrich jr, mits hij zijn zuster voor ieder landgoed 15.000 rijksdaalder betaalt; de stoeterij van Nehringen is overigens beroemd om de magnifieke paarden die daar worden gefokt;
3) Medrow en Näsby voor Johann August jr, mits hij zijn zuster eveneens voor ieder landgoed 15.000 rijksdaalder betaalt.
Het voordeel van dit soort constructies is dat de landgoederen binnen de familie  Meijerfeldt blijven, maar het nadeel is dat één persoon met enorme geldstommen (totaal 75.000 rijksdaalder) zal moeten worden uitgekocht. Hoewel zorgen daarover voorlopig niet aan de orde zijn – Brita Barnekow is pas 42 jaar oud – zal het probleem zich bij haar dood bijna 30 jaar later toch in volle omvang bij Carl Friedrich jr en Johann August jr voordoen.

Intussen voegen de Hoeden de daad bij het woord. Zweden verklaart op 8 augustus 1741 de oorlog aan Rusland. Een Zweeds leger overschrijdt de Fins-Russische grens die na de Grote Noordse Oorlog in 1721 tot stand was gekomen. Met Franse steun pleegt Peter de Grote’s dochter Elizabeth Petrovna enkele maanden later een succesvolle staatsgreep. Tot een vrede met teruggave van de Baltische gebieden is zij niet te bewegen. Sterker nog, de Russen starten een tegenoffensief en dringen de Zweden tot aan Helsinki terug en dwingen ze tot capitulatie. De daarop volgende vredesonderhandelingen verlopen zo traag dat een zeeslag wordt gewonnen en een invasie in Zweden dreigt. 

Als sympathisant van de vredespolitiek van Horn is Johann August sr voldaan dat de Hoeden 1743 alsnog vrede sluiten. Zij gaan niet alleen akkoord met het verlies van een groot stuk van Finland, maar ook met met de eis dat Adolf Frederik van Holstein-Gottorp de nieuwe Zweedse kroonprins wordt, waardoor ze een soort vazalstaat worden. De kroonprins reist via Stralsund naar zijn nieuwe vaderland en overnacht op 20 september 1743 op Löbnitz, het landgoed van baron Schwerin, de commandant van Stralsund. Daar voegt de gouverneur-generaal zich met zijn regering bij hem in een imposante stoet richting Stralsund: een Moorse trompetter voorop, dan in blauw geklede kooplieden, vervolgens de regenten afgesloten door graaf Von Meijerfeldt en tenslotte de koninklijke garde met de kroonprins en diens broer ieder in een rijtuig met zes paarden. In Stralsund verdringen de soldaten en burgers zich langs de kant en vanaf de drie kerktorenspitsen klinkt trompetgeschal, alsook kanon- en geweervuur buiten de stad. De kroonprins is een week te gast in zijn paleis en volbrengt samen met hem uitvoerige inspecties en rondgangen. Johann August sr brengt de kroonprins op 27 september weg naar Rügen voor de oversteek naar Karlskrona. (2)

Het jaar daarop komt er opnieuw koninklijk bezoek. Frederik de Grote van Pruisen zit in het pact met Rusland en levert zijn zus Louisa Ulri­ka als vrouw voor de Zweedse kroonprins. Zij reist van Stettin naar de grens met Zweeds-Pommeren en wordt in het kasteel Knatzkow (Karlsburg) door Brita Barnekow met een grote delegatie opgehaald. De 24-jarige prinses wordt tot haar verveling langs alle gardes en bedienden geleid en belandt tijdens het diner naast de gouverneur-generaal: “Je fis plusieurs de questions au comte Meijerfelt sur les campagnes de Charles XII, mais il me repondit blanc au lieu de noir“, schrijft zij aan haar broer, maar nadat zij in een rijtuig met Brita naar Stralsund rijdt voegt zij de verklaring er aan toe: “Je loge chez le comte Meijerfelt. Il a quatre-vingt ans passés.” Zij verblijft een week in zijn paleis van 31 juli tot 6 augustus 1744, maar hij is zo slecht ter been dat Brita haar en haar gasten zoveel mogelijk in haar suite ontvangt. Zij beschermt hem met overgave tegen afgunstige kritiek: Sie zwang die Tadler Ihren Greis zu verehren, und zerstörte also die schädliche Rotte. (3)

Johann August jr is pas 19 jaar oud. Hij erkent in zijn conduitestaat (4) dat de door hem verafschuwde Kamerheerbrief toch een nuttige functie heeft, omdat hij daardoor op 13 juni 1744 onder de noemer van functieruil met luitenant-kolonel Buggenhagen kapitein wordt in het Lijfregiment van de Koningin, met bijbetaling van 4.000 rijksdaalder ‘bemiddelingsvergoeding’. Dit is een openhartige uitleg. Waar het overspringen van de vaandrig- en luitenantsrang in de Zweedse geschiedenisboeken nog aan zijn bekwaamheid werd toegeschreven, onthult hij zelf dat het door geld en begunstiging kwam. Hij komt daardoor terecht bij het regiment waar zijn broer Carl Friedrich tussen 1731 en 1741 diende. (5)


Graaf Johann August von Meijerfeldt jr
Artiest: 
Jacob Björck repro Gustaf Lundberg
Foto: NationalMuseum 1932:89
Ingekleurd: Lester von Meijenfeldt

Dat jaar ontbrandt de Tweede Silezische Oorlog. Maria Theresia had dit grondstofrijke deel van Bohemen twee jaar eerder verloren aan koning Frederik II de Grote van Pruisen. Johann August krijgt koninklijke toestemming naar het front te gaan. Hij is vrijwilliger in de veldtocht in Bohemen onder de hertog van Weissenfels, die na korte tijd naar Saksen terugkeert. Onder de prins Carl van Lotharingen maakt hij de verloren Slag bij Soor mee. De winterveldtocht voert hem door Saksen en daar neemt hij deel aan de eveneens verloren Slag bij Kesseldorf tegen prins Leopold von Anhalt-Dessau. Met de vrede van Dresden in 1745 komt een einde aan deze episode.

Duits zadel uit 17e eeuw van Johann August jr
400 mm hoog, 560 mm lang, met nauwkeurige beschrijving
Skoklosters Slott bij Uppsala, inv. nr. 12630

Johann August jr vraagt aan de Zweedse koning Friedrich een aanbeveling om na zijn belevenissen in Silezië verder in het buitenland militaire ervaring op te mogen doen. Op 9 mei 1746 ontvangt hij de benoeming om dienst te doen bij de bevelhebber van de legers van de Republiek, prins Carl August Friedrich von Waldeck-Pyrmont (1704-1763). Zijn oom Carl Friedrich von Meijerfeldt sr had 56 jaar eerder onder een andere Waldeck ook in dienst van de Republiek gevochten. Nu reist de 21-jarige graaf af naar Venlo in de richting van het front ten westen van Maastricht, waar hem een gunstige ontvangst wacht. (6)

De Franse troepen worden geleid door de eerdergenoemde Franse veldmaarschalk Maurits van Saksen (1696-1750). Hij heeft het grootste deel van de Zuidelijke Nederlanden weten te veroveren, door grote veldslagen uit de weg te gaan totdat hij een ideale kans ziet. Hij maakt zich nu op om het laatste stuk te veroveren en gevreesd wordt dat hij verder naar het noorden zal optrekken, naar de Republiek dus. Bij parallelle onderhandelingen in Breda stelt Frankrijk aan de Republiek voor zich niet in de strijd te mengen met behoud van enkele barrièresteden in de Zuidelijke Nederlanden, maar de regenten van de Republiek vertrouwen het niet en de bondgenoten zijn uiteraard mordicus tegen.

Op 11 oktober van dat jaar vindt één van grootste veldslagen van die eeuw plaats bij het plaatsje Rocourt, ten westen van Luik. Er staan 200.000 soldaten tegenover elkaar. De Franse hoofdmacht stort zich op de kleinere Nederlandse linkerflank. Johann August jr had tot dan toe niet veel meegemaakt, behalve dat zijn paard bij een achterhoedegevecht gewond was geraakt. Nu is hij bij een groepje dat Waldeck begeleidt in zijn al te roekeloze aanval op een paar Beierse bataljons, waarbij de vorst musketvuur door zijn mantel krijgt en zijn begeleiders – met uitzondering van Von Meijerfeldt – gewond raken. Ondanks kranig verweer moeten de Nederlanders en later ook de Britten zich over de Maas terugtrekken, terwijl de Oostenrijkers werkeloos toekijken. De Fransen bezetten de vesting Luik.

Op 22 oktober 1746 wordt Johan August jr benoemd tot één van de adjudanten-generaal van Waldeck. Hij begeleidt hem naar Den Haag en de garnizoensstad Arolsen in diens vorstendom. Daarna verblijft hij in Amsterdam en vertrekt op een woensdagmorgen in één ruk tot vrijdagmiddag naar Den Haag door te rijden. Hij heeft de plannen voor een nieuwe veldtocht bij zich, om de Fransen uit de Zuidelijke Nederlanden terug te dringen. De Fransen doen weer een poging de Republiek uit de coalitie met Engeland en Oostenrijk los te weken door een gunstige afzonderlijke vrede aan te bieden. Om dat kracht bij te zetten overschrijden de Franse legers de grens met Staat-Vlaanderen en Staats-Brabant. Dat leidt tot een tegengesteld resultaat: het Nederlandse volk roept om de sterk aan Engeland verbonden Oranjes, waardoor na een geweldloze revolutie een einde komt aan het Tweede Stadhouderloze Tijdperk. Prins Willem IV wordt tot erfstadhouder van alle gewesten en kapitein-generaal van de Republiek uitgeroepen. Waldeck blijft bevelhebber, maar is het vaak met de prins oneens.

De Fransen trekken op naar Maastricht. Voordat zij de Maas kunnen oversteken zien zij in een rechte lijn de geallieerde troepen tegenover zich liggen. Op 2 juli 1747 vindt de Slag bij Lafelt plaats tussen totaal 150.000 soldaten. Tijdens het gevecht geeft Waldeck zijn adjudant-generaal opdracht links naar de geallieerde bevelhebber te gaan om informatie over posities door te geven. In plaats van de kundige Legonier is de Britse hertog van Cumberland naar voren geschoven, de onbekwame zoon van de Britse koning George II en vertrouweling van Willem IV. Johann August jr krijgt van Cumberland opdracht zich naar de Oostenrijkse veldmaarschalk Karl Josef Batthyáni op de rechterflank te haasten om hem tot de aanval te bewegen, want de slag woedt in volle hevigheid terwijl hij buiten de strijd blijft en net als in Rocourt maar half strijd wordt geleverd.

Op de weg terug naar zijn onderdeel moet Johann August jr door een heuvelachtige terrein, waarin een strijd van greppel naar greppel wordt geleverd. Als hij door Ollitikze rijdt merkt hij dat het ontruimd is en de vijandelijke cavalerie van Picardië binnenrukt. Hij ziet geen kans meer met zijn vermoeide paard te ontsnappen en geeft zich na een omsingeling over. Hij maakt zich bekend en wordt naar de officieren geleid. Hij wordt niet gefouilleerd, maar geeft naar gebruik van krijgsgevangen zijn schild en pistool af. Hij verliest ook zijn paard, maar bij de overdracht naar de infanterie vraagt hij dat te mogen behouden om zich lange voettochten en verlies van zijn bagage te besparen, onder de belofte zo snel mogelijk een paar paarden terug te sturen of een daarmee overeenkomend bedrag te betalen. Tijdens de beraadslagingen over de betrouwbaarheid van deze belofte roept één van hen “laisser le cheval à monsieur, le Duc en repond”. Hun kolonel, de hertog van d’Ahlia, vertrouwde het kennelijk zondermeer. 

begeleid door de infanterie komt Johann August aan hoog op de Sieberg bij Herderen in het zwaar verdedigde kamp van de Franse koning Lodewijk XV. Hij wordt voorgeleid aan de oude veldmaarschalk graaf Nocilus (op lijsten onvindbaar) en geeft algemene en niet-nuttige informatie, waarna hij naar een afgezonderd huis wordt geleid om door 12 tot 15 man infanterie bewaakt samen met een Britse officier de nacht door te brengen. Inmiddels is de slag voorbij en zijn vele duizenden doden aan alle zijden te betreuren, maar hebben de Fransen de strategische overwinning behaald.

IMG_0306Slag bij Lafelt

De volgende dag wordt hij afgevoerd naar Thagern, waar Ligonier en prins Isenburg gevangen zitten. De eerste is de bekwame Britse bevelhebber van Rocoux, die nu met een doldrieste cavaleriecharge de vernietiging van de geallieerde troepen had weten te voorkomen. Zij genieten daar een goed tweegangen diner met dessert en zilveren servies op kosten van de koning. Nog tijdens het eten voegt de eerste adjudant-generaal Gader van de Franse opperbevelhebber zich bij hen en vraagt: “si le comte Meijerfeldt se trouvait parmi nous”. Als Johann August zich bekend maakt vervolgt hij “que la requisition faite de prince de Waldeck, j’etois le maitre de retourner aux lui“. Onderweg was hij al zijn kamerdienaar met een trompetter tegengekomen, met de opdracht van Waldeck zijn lijk op te vorderen dan wel hem te ruilen tegen een brigadegeneraal en 11 andere Franse gevangen officieren. Natuurlijk is Johann August bereid meteen te vertrekken, maar laat zich door de hem vriendschappelijk gezinde Ligonier overhalen zijn diner af te maken.

Pas de volgende ochtend gaat Johann August mee naar het oude hoofdkwartier van Waldeck, waar Maurits van Saksen nu zetelt. Hij wordt hoffelijk behandeld en de prins van Turenne, hoofdgeneraal van de cavalerie, gelast zelfs zijn wapens te halen. Hij zegt hem zich de moeite te besparen, omdat zijn pistool en schild rechtmatig waren afgenomen. Als eerste wordt hem gevraagd samen een ontbijt te nuttigen. Dan wordt hij voor de Franse opperbevelhebber geleid. Deze ontvangt hem uiterst vriendelijk, onthult hem dat Waldeck hem kennelijk op hoge waarde schat en graag mee te werken aan zijn terugkeer. Na een dankwoord vraagt hij of hij onderdeel van een gevangenenruil is, zodat hij weer dienst kan gaan doen. Die blijkt nog niet rond te zijn, zodat er niets rest dan terug te keren op erewoord om tot die tijd niet aan gevechten deel te nemen.  

Met zijn kamerdienaar en de hoftrompetter rijdt hij naar het hoofdkwartier ergens te velde, waar hij Waldeck aan tafel aantreft. Vandaar vertrekt hij zonder afscheid te nemen vermoedelijk met Waldeck naar ’s-Hertogenbosch en 14 dagen na de slag samen met Hessische troepen richting Duitsland. Na de Vrede van Aken van 17 oktober 1748 trekt Frankrijk zich terug uit de Republiek en uit de Zuidelijke Nederlanden in ruil voor teruggave van eerdere kolonies. De troepen van Waldeck liggen in Etten bij Doetinchem, niet ver van de Duitse grens.

Terug   ***   Verder

1. Kyrkoarchiv Täby, Stockholm, Lysnings- och vigselböcker 1741-1761, fol. 11.
2. N. Erdmann, “Admiral Carl Tersmedens Memoarer”, Stockholm 1918-1927, deel 3, pag. 199. S. Leijonhufvud, “Omkring Carl Gustaf Tessin”, Stockholm 1918, deel 2, pag. 7.
3. H. von Petersdorff, “
Reise der schwedischen Schwester Friedrichs der Großen durch Vorpommern”, Monatsblätter 10, Gesellschaft für Pommersche Geschichte und Altertumskunde, Stettin 1909, pag. 145-150M. Ranft, “Die Merkwürdigen Lebensgeschichte derer vier berümten Schwedischen Feldmarschalle, Grafen Rehnschild, Steenbock, Meyerfeld und Dücker”, deel 3, “Leben und Thaten des Feld-Marschalls Graf Meyerfeld” , Leipzig 1753, pag. 337-338.
4. Gepubliceerd in B. Steckzén, “Västerbottens Regementes Officerare till 1841. Biografiska Uppgifter Över Officerare Och Likställda Vid Västerbottensfännikan Och Västerbottens Regemente”, Umeå 1955, pag. 312-316. Het origineel is nog niet gevonden. 
5. Krigsarkivet Sverige, 023 Generalmönsterrullor, 0/1356, fol. 363. Pas in deze monsterrol uit 1748 wordt de wissel opgetekend. De monsterrol van zijn oude regiment van 3 juli 1744 mistte de wissel, want daar staat nog dat hij verkenner zonder soldij is. Ook de monsterrol van zijn nieuwe regiment van 30 augustus 1744 mistte de wissel.
6. Krigsarkivet Sverige, 1051 Biografica, 003/M/8, fol. 293.