2.2.1. Konstabel

De functie en rang van Johan August op het oorlogsschip is Eerste Konstabel (kanonnier). Daarmee wordt hij chef over al het geschut aan boord. Kennelijk weet of hoort Hartsinck van zijn kennis en ervaring in Franse dienst of komt hij zelf met een goed verhaal, referenties en conduitestaat.

Bij die rang hoort een maandsoldij van 26 gulden. Johan August krijgt dit bedrag meteen na de aanmonstering als voorschot in klinkende munt uitbetaald bij het Comptoir Hoofdelijke Betaling op het Prinsenhof. De marine van de Republiek behoort op dat moment tot de best betalende in Europa, omdat er weliswaar veel officieren maar weinig manschappen zijn. Met dit geld en zijn spullen loopt hij in een half uur naar de haven op Kattenburg.

Bronkhorst, Scheepvaartmuseum

Precies op die dag, zes jaar eerder, hadden de prinsgezinde Bijltjes (scheepsbouwers) hun eiland verdedigd door de brug op te halen. De dag daarop hadden Patriottische vrijkorpsen de touwen van de brug gekapt, het eiland bestormd en wraak genomen. Niet deze gewelddadige Bijltjesdag maar het staande houden van prinses Wilhelmina bij Goejanverwellesluis een maand later had tot de Pruisische inval en de vlucht van de Patriotten naar Frankrijk geleid.

Eenmaal over de ophaalbrug ziet Johan August het enorme Zeemagazijn links liggen. Dat was twee jaar eerder helemaal uitgebrand tot op de zwart geblakerde buitenmuren. Nu is het net hersteld en wit bepleisterd. De voorraden zeilen, vlaggen, scheepsuitrusting, water en voedsel zijn terug. Belangrijker voor hem ziijn kanonnen en ammunitie ook aanwezig, maar het buskruit ligt veiligheidshalve elders. Sinds 1973 is hier het Scheepvaartmuseum gevestigd

’s Lands Dok, Werf en Zeemagazijn op Kattenburg
Johann Wilhelm Winther 1730

Johan August laat het Zeemagazijn links liggen en loopt door naar ’s Lands Dok, waar veel oorlogsschepen liggen afgemeerd. Daar vindt hij de Erfprins van Brunswijk. Dat oorlogsschip was kort na het huwelijk van het prinselijke paar gebouwd op het naastgelegen ’s Lands Werf. Vlak voor de grote brand was het te water gelaten. Het gaat om  een fregat van de zesde klasse/charter met twee dekken. Op dat moment krijgt dat de voorkeur boven een linieschip, omdat het kleiner, lichter en daardoor sneller en wendbaarder is in een zeeslag en voor het verlenen van konvooi aan handelsschepen. Johan August klimt omhoog, gaat aan boord en maakt kennis met Eerste Schrijver Verhulsdonk. Deze wijst hem zijn slaapplaats in de achtersteven en overhandigt hem een psalmboekje en een hangmat. 

Nu moet Johan August terug naar het Zeemagazijn om bij de equipagemeester bestellingen te doen. Voor zichzelf moet hij een deken, kussen en bultzak (matras) kopen uit zijn voorschot. Voor dit fregat regelt hij 36 kanonnen, variërend van vierentwintig- tot vierponders. Samen met de rolpaarden waar zij op staan laat hij ze aan boord takelen en plaatsen, iets meer op het bovendek dan op het benedendek. Hij controleert zelf of geen vuil en vocht in affuit en zundgat kunnen komen, of de rolpaarden goed met touwen voor de reis zijn vastgesjord en of voldoende lonten, lontstokken, kruithorens en wissers bij elk kanon klaarliggen.

Kanonnen op het benedendek

Het tweede dat Johan August in het Zeemagazijn bestelt is ammunitie voor de kanonnen. Die bestaat uit granaten, kartetsen, spijkers en vooral duizenden kogels. Omdat deze minimaal drie pond per stuk wegen, moeten ze evenredig over het schip verdeeld worden, over stuurboord en bakboord om kapseizen te voorkomen en over boeg en achtersteven om het bestuurbaar te houden.

Als laatste inspecteert Johan August op het schip de kruitkamer onder de waterspiegel. Vooral gaat hij na of kruitbak droog en schoon is en of het glas van de lampen niet gebroken is. Dan regelt hij een flink aantal vaten grof en fijn kruit van elk honderd pond. Hij laat ze uiterst omzichtig tot in de kruitkamer dragen. Eenmaal klaar controleert hij of de vaten goed zijn gestouwd voor de vaart en of er voldoende kardoezen zijn voor de kruitlopers naar de kanonnen. Zodra het allemaal naar zijn tevredenheid is gegaan sluit hij de kruitkamer af en overhandigt de sleutel aan de inmiddels aanwezige kapitein Hartsinck. Alles tekent hij af in het Konstabelboek, dat later gebundeld zal worden in het Schippersboek. (1)

Voor vertrek neemt Johan August met de tweede en derde konstabel, de konstabelmaten en de tamboer de precieze commando’s voor het gevecht door. Hoewel hijzelf en veel manschappen uit het buitenland komen, dient hij zich uitsluitend van de Nederlandse taal te bedienen. Gelukkig is dat dan nog een wereldtaal, zeker op schepen. Na zijn eerste opdracht aan de tamboer om met roffels de manschappen naar de kanonnen te roepen, zijn de commando’s:

stukken los: de geschutpoort gaat open, de houten mondstop van het affuit af en de sjortouwen van het rolpaard los. Het buskruit gaat in een kardoes (flanellen zak) op de kruitlepel de loop in, gevolgd door uitgeplozen touw, dan een ronde kogel of andere munitie en weer wat uitgeplozen touw om uitrollen te voorkomen. Het bladlood gaat van het zundgat af, de kardoes wordt lek gestoken met een koperen prikker en het zundgat met een hoorn gevuld met fijn kruid.
pointeer monteer: het kanon op het object richten.
– vuur: de commandant van het kanon doet met een korte heftige ruk aan de treklijn de hamer op de slagpijp neerkomen, waardoor de lading ontbrandt. Met 400 pond buskruit komen de kogels een mijl ver.
Deze strenge procedure voorkomt ongelukken in de duisternis, rookwolken en lawaai tijdens het laden van een kanon. Elk schot vergt daardoor wel meer dan twee minuten tijd.

In de scheepsrol staat nog een persoonlijke aantekening helemaal bovenaan op de folio van Johan August: Weúrman pb f 208. De letters pb betekenen per billet ofwel schuldbrief. Bij andere zeelui staat ook pb of pbill, en ook regelmatig maandbrief, wat betekent dat een kwart of minder van de gage wordt uitgekeerd aan de achterblijvende vrouw en kinderen. Een schuldbrief heeft betrekking op openstaande rekeningen voor logies, drank, voedsel en/of kleding. De desbetreffende middenstanders weten dat zeelui geen contant geld hebben en geven krediet, om met hen af te rekenen bij vertrek of na terugkomst. In het laatste geval geeft de aantekening op de scheepsrol hen zekerheid, zelfs in geval de zeeman onderweg overlijdt of verdwijnt of het schip vergaat, omdat zij hun schuld dan bij het zeekantoor kunnen innen. De omvang van de schuld van Johan August bedraagt 208 gulden, precies acht maanden soldij van 26 gulden. De meeste tochten duren twee keer zo lang, dus is het risico dat er bij terugkomst na aftrek van voorschotten niets of onvoldoende overblijft gering. (2)

Weurman is degene bij wie Johan August de schuld heeft. Dat is Barend Harmen Weurman, een 62-jarige kleermaker aan de Nieuwendijk tussen de St. Jacobsstraat en de Armsteeg in Amsterdam. Hij is 35 jaar eerder als gelukszoeker samen met zijn broer en neef met de naam Wöhrman uit Hilter in het Teutoburgerwoud gearriveerd en vrijwel direct getrouwd. Zijn inkomsten komen uit zijn kleermakerij en uit het geven van krediet aan zeelui. Bij moeilijkheden trekt hij samen met kredietverleners op, vertegenwoordigt hen of koopt hen zelfs vóór de vaart uit tegen een schappelijk bedrag. Omdat Johan August zijn oude plunje moet inwisselen  voor een uniform verklaart dat zijn schuld deels, maar vanwege het hoge bedrag moeten er ook rekeningen van genoten logies, voedsel en drank bij zitten. Dat duidt er op dat hij langer dan een dag in de Republiek is. Een maand na de aanmonstering overlijdt Weurman. Johan August is daarmee niet van zijn schuld af, maar krijgt een nieuwe partij: zijn weduwe en blijkens haar testament na haar overlijden hun 23-jarige zoon en kleermaker Johannes Hermanus Weurman. (3)

Terug   ***   Verder

1. Order voor de Constapels, NA 2.01.29.03, Inv 3A, pag. 125-139.
2. Brieven van M.A. van Alphen en J.M. Reinders, 19 september resp. 3 oktober 2024
[CH-802]. H. Landheer, “Een mandceelhouder en zijn klanten”
en “De bankiers van de marine”, Historisch Tijdschrift Holland 2013, nr. 3/4, pag. 137-145 en 2014, nr. 4, pag. 211-221.
3. Testament weduwe Weurman 3 Feb 1794, Stadsarchief Amsterdam 5075, Inv 16412, N.0 73.