Johan August is konstabel of kanonnier en krijgt de functie van eerste konstabel, tevens waarnemend konstabel-majoor. Hij is daarmee chef over het geschut aan boord. Kennelijk heeft hij de benodigde kennis en ervaring met een goed verhaal, referenties en/of conduitestaat kunnen aantonen. Aan boord bestaat zijn ploeg uit een tweede en derde konstabel en een aantal konstabelmaats. Voorafgaande aan de vaart haalt hij bij de equipagemeester in het Zeemagazijn de materialen af: het geschut, de ammunitie en het buskruit.
Het geschut bestaat op dit fregat uit 36 kanonnen, variërend van vierentwintig- tot vierponders. Hij laat ze samen met de rolpaarden waar zij op staan aan boord takelen en plaatsen, iets meer op het bovendek dan op het benedendek. Zelf controleert hij of geen vuil en vocht in affuit en zundgat kunnen komen, of de rolpaarden voor de reis goed met touwen zijn vastgesjord en of bij elk kanon voldoende lonten, lontstokken, kruithorens en wissers klaarliggen.
Kanonnen op het benedendek
De ammunitie bestaat uit granaten, kartetsen, spijkers en vooral duizenden kogels. Omdat deze minimaal drie pond per stuk wegen, laat Johan August ze evenredig over stuurboord en bakboord verdelen om kapseizen te voorkomen. Hij laat ze ook evenredig over boeg en achtersteven verdelen om het schip bestuurbaar te houden.
Als laatste laat Johan August het buskruit komen, nadat hij constateert dat in de onder de waterspiegel gelegen kruitkamer de kruitbak droog en schoon is en het glas van de lampen niet gebroken. Dan geeft hij het teken om het grof en fijn kruit in honderden vaten van elk honderd pond naar het schip en aan boord uiterst omzichtig naar de kruitkamer te dragen. eenmaal klaar controleert hij of de vaten goed gestouwd zijn voor de vaart en of er voldoende kardoezen zijn voor de lopers aan boord om het kruit naar de kanonnen te brengen. Hij is tevreden, sluit hij de kruitkamer af, overhandigt de sleutel aan kapitein Hartsinck en tekent alles af in zijn Konstabelboek, dat later gebundeld zal worden in het Schippersboek.
Als laatste arriveren 10-jarige kruitlopers uit de armen- en weeshuizen aan boord. Ter voorbereiding van de afvaart vullen zij enkele kardoezen en brengen die naar de de vierponders voor de saluutschoten. Zij dragen daarbij fluwelen slippers om fatale vonkvorming te voorkomen. Johan August ziet op alles toe en doet de ronde om te controleren of alles nog op orde en droog is. Zo stelt hij vast dat er geen kogels in de loop zijn, die bij afvuren van een saluutschot tot ernstige schade zouden leiden. (1)
Hij neemt de hele precieze commando’s voor het gevecht met de tamboer door. Nadat hij hem opdraagt met roffels de manschappen naar het kanon te roepen, zullen die uitsluitend in de Nederlandse taal moeten, gelukkig dan nog een wereldtaal, zeker op schepen:
– stukken los: de geschutpoort gaat open, de houten mondstop van het affuit af en de sjortouwen van het rolpaard los. Het buskruit gaat in een kardoes (flanellen zak) op de kruitlepel de loop in, gevolgd door uitgeplozen touw, dan een ronde kogel of andere munitie en weer wat uitgeplozen touw om uitrollen te voorkomen. Het bladlood gaat van het zundgat af, de kardoes wordt lek gestoken met een koperen prikker en het zundgat met een hoorn gevuld met fijn kruid.
– pointeer monteer: het kanon op het object richten.
– vuur: de commandant van het kanon doet met een korte heftige ruk aan de treklijn de hamer op de slagpijp neerkomen, waardoor de lading ontbrandt. Met 400 pond buskruit komen de kogels een mijl ver.
Deze strenge procedure voorkomt ongelukken in de duisternis, rookwolken en lawaai tijdens het laden van een kanon. Elk schot vergt daardoor wel meer dan twee minuten tijd.
Het maandsoldij van Johan August bedraagt 26 gulden. Daarmee behoort de marine van de Republiek op dat moment tot de best betalende in Europa. Dat moet wel bij gebrek aan Hollanders. Johan August gaat dit bedrag niet maandelijks contant aan boord uitbetaald krijgen, maar moet het doen met de aantekening in de rol door eerste schrijver Hendrik Verhulsdonk jr. Voorlopig is dat niet erg, want onderweg slaapt, eet en drinkt hij op kosten van de kapitein. Verhulsdonk noteert onderweg enkele kleine kosten die hij maakt voor extra jenever en een barbierbezoek. Bovendien laat hij elke keer bij aankomst in een haven munten aan boord brengen. Zodra Johan August verlof krijgt om van boord te gaan en te passagieren staat het maandvoorschot dat hij opneemt op zijn rol genoteerd. Pas aan het einde van de tocht, normaal gesproken anderhalf jaar later, is het moment van afrekening. De schrijver telt het aantal maanden verrichte dienst op, vermenigvuldigt dat met het daarbij behorende maandsoldij, en trekt de genoten voorschotten en kleine onkosten af. Dit saldo noteert hij op een papieren geldwissel, dat bij het Comptoir Hoofdelijke Betaling op het Prinsenhof in klinkende munt inwisselbaar is.
Op de rol van Johan August staat bovenaan de aantekening: Weúrman pb f 208. De letters pb betekenen per billet ofwel schuldbrief. Bij andere zeelui staat dat ook of pbill. Bij nog weer anderen staat maandbrief, wat betekent dat een kwart of minder van de gage wordt uitgekeerd aan de achterblijvende vrouw en kinderen. Een schuldbrief heeft betrekking op openstaande rekeningen voor logies, drank, voedsel en/of kleding. De desbetreffende middenstanders weten dat zeelui geen contant geld hebben en geven krediet, om met hen af te rekenen bij vertrek of na terugkomst. In het laatste geval geeft de aantekening op de scheepsrol hen zekerheid, zelfs in geval de zeeman onderweg overlijdt of verdwijnt of het schip vergaat, omdat zij hun schuld dan bij het zeekantoor kunnen innen. De omvang van de schuld van Johan August bedraagt 208 gulden, precies acht maanden soldij van 26 gulden. De meeste tochten duren twee keer zo lang, dus is het risico dat er bij terugkomst na aftrek van voorschotten niets of onvoldoende overblijft gering. (2)
Weurman is degene bij wie Johan August de schuld heeft. Dat is Barend Harmen Weurman, een 62-jarige kleermaker aan de Nieuwendijk tussen de St. Jacobsstraat en de Armsteeg in Amsterdam. Hij is 35 jaar eerder als gelukszoeker samen met zijn broer en neef met de naam Wöhrman uit Hilter in het Teutoburgerwoud gearriveerd en vrijwel direct getrouwd. Zijn inkomsten komen uit zijn kleermakerij en uit het geven van krediet aan zeelui. Bij moeilijkheden trekt hij samen met kredietverleners op, vertegenwoordigt hen of koopt hen zelfs vóór de vaart uit tegen een schappelijk bedrag. Omdat Johan August zijn oude plunje moet inwisselen voor een uniform verklaart dat zijn schuld deels, maar vanwege het hoge bedrag moeten er ook rekeningen van genoten logies, voedsel en drank bij zitten. Dat duidt er op dat hij langer dan een dag in de Republiek is. Een maand na de aanmonstering overlijdt Weurman. Johan August is daarmee niet van zijn schuld af, maar krijgt een nieuwe partij: zijn weduwe en blijkens haar testament na haar overlijden hun 23-jarige zoon en kleermaker Johannes Hermanus Weurman. (3)
1. Order voor de Constapels, NA 2.01.29.03, Inv 3A, pag. 125-139.
2. Brieven van M.A. van Alphen en J.M. Reinders, 19 september resp. 3 oktober 2024 [CH-802]. H. Landheer, “Een mandceelhouder en zijn klanten” en “De bankiers van de marine”, Historisch Tijdschrift Holland 2013, nr. 3/4, pag. 137-145 en 2014, nr. 4, pag. 211-221.
3. Testament weduwe Weurman 3 Feb 1794, Stadsarchief Amsterdam 5075, Inv 16412, N.0 73.