Het gezin van Carl von Meijenfeldt en Nel Diederich met twee jongens woont uiteindelijk bijna twee jaar in de vochtige kelder. April 1852 verhuizen zij op Kattenburg naar een lichtere en ruimere etage op de verste kop van de straat om de hoek aan de Nieuwendammergracht op nummer 822. Eind dat jaar is er een mooie aanleiding om iedereen in Rotterdam terug te zien. Nels jongste zus Cornelia Hendrica trouwt met de Rotterdamse timmerman Pieter Kreber.
Vroeg in de morgen van 25 juli 1853 bevalt Nel thuis van een derde zoon. Twee dagen later doet Carl met twee scheepstimmermannen als getuige aangifte op hetstadhuis. Hij verklaart dat zijn zoon de namen Frederik Hendrik krijgt, vernoemd naar zijn twee broers. Dominee Lagers kan de doop niet verzorgen, omdat hij weer zwaar ziek te bed ligt en ruim een jaar later vlak na Kerst zal overlijden. Zijn ambtgenoot L.C. Lentz uit Emden valt voor hem in en verzorgt de doop thuis op 17 augustus.
De arbeiderswoningen op Kattenburg, zuidelijk langs ’s Rijks Werf
Rood gearceerd woont Carls gezin 1850 Kattenburgerstraat 695 kelder (midden), 1852 Nieuwendammergracht 822 verd (uiterst rechts), 1855 Kattenburgerstraat 665 (midden rechts) en 1866 Kattenburgergracht 530 (uiterst links)
Halfzus Wilhelmina Augusta van Meijerfeldt woont met haar man Arendt van Paddenburg en kinderen heel wat wijken verderop in Amsterdam. Zij verhuizen van de Geertruisteeg naar de Nieuwe Nieuwstraat 38. De kinderen hebben de lagere school doorlopen en vinden allerlei baantjes. Oudste zoon Johannes Nicolaas wordt barbier, maar sterft op 24-jarige leeftijd op 3 februari 1853, blijkens de advertentie na een lang en smartelijk lijden. Dochter Johanna Susanna baart enkele dagen later een kind Frans Adrianus Theodorus. De vader is een huurder in hetzelfde huis, de vijf jaar oudere werkman Hendrik Franciscus Smit. Zij trouwen een half jaar later. Het hele gezelschap verhuist in december naar de Anjelierstraat 25 en het jaar daarop naar de Pijlsteeg 117. (1)
In Rotterdam werkt broer Jan als meester timmerman. Hij heeft knechten en leerlingen in dienst. Op 20 oktober 1853 neem hij in één van de zalen van sociëteit de Harmonie deel aan een bijeenkomst.
Sociëteit de Harmonie, Rotterdam
Maar liefst 140 werkbazen uit verschillende vakken bespreken de duurte van de levensmiddelen voor het ambachtsvolk. Afgesproken wordt de komende winter vast te houden aan uitbetaling van het middelloon en in november geen tweede korting op het daggeld toe te passen. Bovendien wordt afgesproken de werktijden en lonen te verbeteren. Het gemeentebestuur stemt met deze sociale tegemoetkomingen in. (2)
Het verhaal van broer Hendrik verloopt opvallend gelijk aan dat van Carl. Hij verhuist met vrouw en dochter binnen Schiedam naar een nieuw adres op de Hoogstraat, wijk C, nummer 132, waar na een nieuwe zwangerschap op 25 oktober 1854 om 4:00 uur een zoon ter wereld komt. In die tijd is het niet ongebruikelijk een eerder overleden kind als het ware te doen herleven in de namen van een nieuwe geboren kind. Van de twee eerder overleden jongens valt de keuze niet op Johan August maar op de naam Hendrik Jacobus August. De inmiddels 44-jarige vader doet diezelfde dag nog aangifte op het stadhuis, met twee aanwezige ambtenaren als getuige. Hij heeft haast, want een benoeming van de Belastingdienst in Delft heeft hij al op zak. Het gezin gaat aansluitend naar het station Schiedam en daar de stoomtrein te nemen.
Gezicht op het Station en de BuitenWatersloot te Delft
Vanaf station Delft is het niet ver naar de nieuwe woning aan Brabantse Turfmarkt, wijk 3, nummer 292. De doop van het zoontje vindt op zondag 26 november plaats door dominee A.H. Broens. Hij is Evangelisch-Luthers en zijn kerk ligt een eind verderop aan Noordeinde 4. En dat terwijl genoeg Nederduits Hervormde kerken dichtbij liggen. Ook van deze derde zoon wordt het gezin snel beroofd, al na 2½ maand, op 12 januari 1855. Een cholera epidemie waart door alle steden en is de waarschijnlijke oorzaak. Een collega van de Belastingsdienst verzorgt de aangifte op het stadhuis.
De huisvesting, de loopbaan en het gezin van Carl zelf blijven zich ontwikkelen. In 1855 verhuist hij in april terug naar de Kleine Kattenburgerstraat, nu naar nummer 665. Hij krijgt een aanstelling tot schilder en schrijver bij de Tweede Meesterknecht A. van der Sluis. Nadat de cholera epidemie ook in Amsterdam met 1100 doden heeft huisgehouden, bevalt Nel opnieuw op 3 april 1856, bijna drie jaar na de vorige keer. Het is een dochter. Zij krijgt de namen van grootmoeder Catharina Margaretha (Cato). Vroedvrouw Horskens helpt niet alleen bij de bevalling, maar verzorgt ook de aangifte op het stadhuis twee dagen later. Nels vader kon in Rotterdam nog gemakkelijk bij de doop getuigen toen de oudste zoon naar hem vernoemd werd, maar nu is een treinreis voor Carls 72-jarige moeder naar Amsterdam wat veel van het goede.
Op 24 augustus 1857 valt Carl een nieuwe benoeming ten deel. Hij wordt aannemer in de (oostelijke) houthavens. Een week later op 1 september 1857 bevalt Nel van een vierde zoon. Hij krijgt wel weer de naam Johan August (Jan). Een dag later is de aangifte op het stadhuis.
1. Bevolkingsregister, Stadsarchief Amsterdam 5000, Inv 839, pag 669, Inv 841, pag 749 en Inv 380, pag 1338.
2. Rotterdamse Courant, 25 oktober 1853, pag. 3.