2.5.4. Moeder sterft

Binnen Schiedam verhuizen Hendrik en Naatje met dochter Anna naar de Hoogstraat, wijk C, nr. 132. Na een nieuwe zwangerschap bevalt Naatje op 25 oktober 1854 om 4:00 uur van een zoon. In die tijd is het niet ongebruikelijk dezelfde namen te geven als een eerder overleden kind. Het wordt Hendrik Jacobus August. Hendrik doet diezelfde dag nog aangifte op het stadhuis met twee ambtenaren als getuige. Hij heeft haast, want de Belastingdienst benoemt hem in Delft. Kort daarop betrekt het gezin daar een woning aan de Brabantse Turfmarkt, wijk 3, nr. 292. Dominee A.H. Broens verzorgt alsnog de doop van de baby op zondag 26 november in de kerk aan Noordeinde 4 in Delft. Vermelding verdient dat zowel dominee als kerk Evangelisch-Luthers zijn, niet Nederduits Hervormd. Het kind wordt snel ziek en overlijdt na 2½ maand op 12 januari 1855. Een collega van Hendrik verzorgt de aangifte op het stadhuis.

Carl blijft wel op Kattenburg, maar zijn gezin, loopbaan en woning ontwikkelen zich wel. April 1855 verhuist hij terug naar de Kleine Kattenburgerstraat, nu op nummer 665. Dat jaar krijgt hij een aanstelling tot schilder en schrijver bij de Tweede Meesterknecht A. van der Sluis. Op 3 april 1856 bevalt Nel voor de derde keer van een dochter, na het vroege overlijden van de vorige twee in Rotterdam. Zij krijgt de namen van haar grootmoeder Catharina Margaretha (Cato). Vroedvrouw Horskens helpt niet alleen bij de bevalling, maar verzorgt ook de aangifte op het stadhuis twee dagen later. Op 24 augustus 1857 valt Carl een nieuwe benoeming ten deel. Hij wordt aannemer in de oostelijke houthavens. Nel bevalt op 1 september 1857 van een vierde zoon met de namen van grootvader: Johan August (Jan). Een dag later is de aangifte bij de gemeente. 

Carl maakt een ongewone stap: hij laat Cato en Jan ongedoopt. Weliswaar staat hij vanuit het Amsterdamse Bevolkingsregister automatisch ingeschreven als lidmaat van de Evangelisch-Lutherse Gemeente, maar hij kan na de dood van dominee Lagers niet met dominee Lentz uit de voeten. Deze is de zogenaamde confessionele richting toegedaan, terwijl Carl juist de formulieren van de belijdenis en een zelfstandige kerkorde wil versterken. Overstappen naar een andere protestantse richting ligt voor de hand, maar de Nederlands Hervormde kerk van zijn broer Hendrik is voor hem van de drup in de drup regen. In 1834 heeft zich daarvan een Afscheiding voorgedaan, die precies voldoet aan zijn twee wensen. Hem schrikt alleen nog af dat de koning de benaming ‘gereformeerd’ verbiedt en halsstarrige dominees laat beboeten en detineren. (1) 

Halfzus Wilhelmina Augusta verliest op 11 november 1857 haar 27-jarige dochter Johanna Susanna van Paddenburg. Omdat haar kleinzoon en kleindochter ook vroeg overlijden is zij na zeven jaar grootmoeder af. In 1858 verhuist zij met man en twee zoons naar de Dirk van Hasseltsteeg 616. Zoon Willem Gerrit is boekbinder en schrijft zich dat jaar in voor de Nationale Militie.

Catharina Margaretha Pieploo, de moeder-weduwe van de familie Von Meijenfeldt, blaast haar laatste adem uit. Zij overlijdt op 25 januari 1858 om 22:00 uur thuis in Rotterdam op 74-jarige leeftijd. Zij is gedurende 23 jaar weduwe van de stamvader geweest en sterft als laatste van haar generatie. Vijf dagen later vindt de uitvaart plaats in de kerk en de begrafenis op Crooswijk. Voor een eigen familiegraf is geen geld, dus moeder eindigt net als vader in een huurgraf, in haar geval vierde klasse, rij 30. (2)

Hendrik en Naatje hadden dochtertje Anna zo nu en dan meegenomen naar grootmoeder in Rotterdam. Dat was een heel avontuur geweest met de trein op de net aangelegde spoorrails van de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij. Op haar zesde verjaardag had zij de eerste borduurlessen gekregen van oma, die een half jaar was overleden. Moeder Naatje zet nu de borduurlessen voort. Hendrik wordt op 1 april 1858 teruggeplaatst tot Commies der Vierde Klasse, met alle financiële consequenties van dien. Op 15 januari van het jaar daarop wordt hij van Delft naar Rotterdam teruggeroepen. Het gezin verhuist daar 18 oktober 1859 naar toe en gaat in wijk 13 op de Mannenlaan 373d wonen. Op 30 december krijgt Hendrik zijn oude rang terug.

Broer Jan en zus Nellie wonen in dezelfde wijk aan de Goudsche Singel 883. Jan maakt zich steeds meer zorgen om Nellie, want zij wordt steeds vergeetachtiger en uiteindelijk “van haar verstand beroofd”. (3)

Terug   ***   Verder

1. Volgens familieoverlevering zouden Hendrik en/of Carl enige tijd Vrijmet­selaar zijn geweest. Omdat de loges in die tijd vooral door de elite werden bevolkt is dat weinig aannemelijk. Vermoedelijk is er verwarring met graaf Carl Friedrich von Meijerfeldt jr, van wie vaststaat dat hij lid was van de loge van de Zweedse koning.
2. Overlijdensakte 258, Stadsarchief Rotterdam 999-09, Inv 1858A, fol 67. Begraafboek nr 211, SR 676, Inv 19, fol 110.
3. Brief van Hendrik aan Carl von Meijenfeldt, Dordrecht 19 november 1888.