1.7.2. Terugroeping

Gezien zijn ongelukkige start in de vaderlandse politiek, besluit Johann August zijn geluk opnieuw in de buitenlandse oorlogen te beproeven. Het zal niet bevreemden dat Johann August zich in dienst stelt van Brunswijk. Hij gaat strijden onder de jonge doortastende veldheer hertog Ferdinand (1734-1806), die zich door Engeland-Hannover heeft laten inhuren. Vanuit Brunswijk correspondeert hij nog wel met koningin Lovisa Ulrika. Hij doet haar onder andere het bijzondere voorstel om tarwe in de Zweedse provincies te laten uitdelen om loyaliteit bij de boeren te verkrijgen. Zij zou haar broer de koning van Pruisen kunnen vragen hiertoe zijn reserves aan te spreken. (1)

In april 1757 rukt één van de twee Franse legers op richting Hannover. Johann August voegt zich met de hertog bij de legers die deze invasie bij de Weser moeten tegenhouden. De Fransen weten de rivier zuidelijker over te steken en op 26 juli 1757 woedt de Slag bij Hastenbeck. Beide legeraanvoerders verlaten het slagveld in de overtuiging dat ze verloren hebben, maar de Fransen trekken aan het langste eind  met de bezetting van de stad Hannover.

Zweden laat zich intussen de Zevenjarige Oorlog in rommelen. De landsregering van Zweeds-Pommeren geeft gehoor aan de oproep van haar keizerin Maria Theresia om op te treden als garantiemacht van de Vrede van Westfalen van 1648. Zij is bereid het eigen regiment Spens in te zetten om een halt toe te roepen aan de agressie van Pruisen, maar eigenlijk verwacht zij in een bliksemoorlog het in 1720 aan Pruisen verloren gegane gedeelte van Pommeren terug te kunnen winnen. De Hoedenpartij in de Rijksraad in Stockholm steunt dat maar al te graag. Zij ziet geen noodzaak de Rijksdag te betrekken, hoewel voor de uitbreiding van het regiment Spens veel manschappen en financiën nodig zijn. In de zomer van 1757 worden beetje bij beetje 22.000 soldaten overgezet, die sinds de dagen van Karel XII niet meer goed getraind en uitgerust zijn. Een kleine vloot vaart naar de Oderbaai voor de rede van Stettin. Uit Frankrijk komt een flinke subsidie. Na 42 jaar vrede staat Zweeds-Pommeren een oorlog te wachten.

Op 12 september 1757 steekt het Zweedse leger de grensrivier Peene over  met een verklaring van de vredebreuk achteraf. De Pruisische koning trommelt in der haast reservetroepen op, maar laat de beste troepen staan tegen sterkere opponenten. Johann August bevindt zich op dat moment bij Hannover. In dergelijke omstandigheden is het normaal dat Zweedse officieren uit buitenlandse dienst terugkeren. De koning heeft zelfs een verbod aan onderdanen moeten uitvaardigen om wapenen ten gunste van Pruisen en zijn bondgenoten te dragen. Tot de laatsten behoort zeker de hertog van Brunswijk. Toch aarzelt Johann August aan het bevel gehoor te geven. Hij herinnert zich hoe hij aan vervolging door de Hoeden ontsnapt is en hij prefereert het heroveren van Hannover onder de bekwame hertog boven een garnizoensbaan in Stralsund. Regeringsleider Von Höpken stoort zich in hoge mate aan deze afwachtende houding. Aan Adam Horn, die weliswaar trouw is aan de Mutsen maar toch als generaal-majoor deelneemt aan het Zweedse invasieleger, schrijft hij op 8 november 1757: (2) 

U zult gemerkt hebben dat ik tot nu toe niets heb opgemerkt over het gedrag van graaf Meyerfelt, uw zwager. Hij weet dat we in oorlog zijn en hij zit in een leger dat tegen de belangen van Zweden is; hij weet ook dat we in de koningsstaten van Duitsland de pleitbezorgers van de keizer hebben gepubliceerd die het dragen van wapens verbieden ten gunste van de koning van Pruisen en zijn bondgenoten, en ondanks al deze overwegingen en al deze informatie keert hij niet terug naar zijn plicht en het bevel van de koning. Ik ben te gehecht aan u om niet te bekennen dat ik mijn ogen voor dit alles heb gesloten, omdat graaf Meyerfelt u door bloedbanden toebehoort; maar door een effect van dezelfde gehechtheid zou ik u willen vragen hem in dit opzicht wakker te schudden, zodat hem niets overkomt dat onaangenaam zou kunnen zijn. Er zijn andere Zweden in de troepen van Brunswijk, maar ik geef niet om hen, omdat het ballingen en expats zijn. Ik ben alleen geïnteresseerd in de Heer Graaf Meyerfelt door de interesse die u toont in wat hem aangaat.

Deze nog welwillende houding moet worden toegeschreven aan de hoge komaf van de zwagers en aan het feit dat Zweden weinig officieren telt, die zo met de oorlog vertrouwd zijn.

Intussen keert het front. De Fransen worden bij Rossbach verslagen en de Russen trekken zich naar Polen terug, zodat een Pruisisch leger zich kan vrijmaken om de Zweden terug te dringen over de grens. Op 30 december zetten zij door en steken de Trebel bij Nehringen over en een dag later verlaat het Zweedse garnizoen de stad Demmin. De Zweden trekken zich helemaal terug op de vesting Stralsund en het eiland Rügen. Verder komen de Pruisen niet, omdat de Russen dreigen Brandenburg binnen te vallen en de Engelsen niet aan de blokkade vanaf de Oostzee meedoen. Of het door het verlies van de familielandgoederen of door de blokkade van zijn geboortestad komt is niet bekend, maar Johann August besluit toe te geven aan de revocatie of terugroeping. Hij verlaat het front vóór de succesvolle bestorming van Hannover en meldt zich in Stralsund. 

Gravin-weduwe

In Zweeds-Pommeren bestaan maar acht grafelijke families en Brita Barnekow, de gravin-weduwe von Meijerfeldt, wordt gezien als één van de belangrijkste onder hen, omdat zij grote delen van het jaar aanwezig is en een actief maatschappelijk leven heeft. Kunstenaars dragen hun werk aan haar op. (3) Eén van haar bezigheden dat jaar is het vervullen van de vacature in het Kirchspiel Glewitz en Medrow vanwege het overlijden van pastor Vollrat Friedrich Ruch. Hij was in 1711 beroepen om zijn vader op te volgen, toen hij bij Karel XII in Bender was, die zijn patronaat overdroeg aan Von Meijerfeldt. De gravin krijgt krijgt een voordracht van Julius Gottfried von Aeminga, namelijk Albrecht Ernst Battus. Deze voordracht is niet vrij van nepotisme, want het is de jongere broer van zijn vrouw, van zijn beste vriend Carl en van de vrouw van Greifswald’s burgemeester Balthasar. De voorvaderen Battus waren voor Hertog Alva uit Antwerpen gevlucht via Hamburg naar Rostock. Overgrootvader Abraham was generaal-superintendent voor de Zweeds-Pommerse kerk geworden en grootvader Bartholomäus pastor in Grimmen. Aeminga had voor de voordracht een tegenprestatie gevraagd: trouwen met Louise Elisabeth von Aeminga, een dochter van zijn broer Siegfried Cäso. Als de zaak al zo ver is dat Battus zijn eerste proefpreek houdt komt hij zijn trouwbelofte niet na. In tegendeel, hij verlooft zich met B.M. Ruch, een dochter van zijn voorganger. In de rechtszaak die de Aeminga’s aanspannen beroept hij zich op dwang, omdat hij binnen vier dagen de trouwbelofte had moeten tekenen. Bovendien zei hij de aanstaande bruid weliswaar een hand en misschien een kus te hebben gegeven, maar geen ja-woord. Tenslotte was zijn verweer dat de aanstaande schoonfamilie decadent was. Battus wint de rechtszaak en vervult het pastoraat helemaal tot zijn dood in 1796. Door zijn strengheid voor zichzelf en voor anderen is hij een weinig geliefde pastor. Dat verergert als zijn vrouw blind wordt. (4)

Door de oorlog moet Brita Barnekow zich in Stralsund terugtrekken en bestiert Nehringen en Medrow zo goed mogelijk op afstand. In de eerste maand van 1758 wil zij gehoor geven aan de oproep om niet te vluchten en landgoederen onbeheerd achter te laten. Vanwege de blokkade van destad weigert de regering haar echter een pas voor een beschermde tocht naar Nehringen. Omdat er in de stad veel monden te vullen zijn vraagt zij haar zelfs liever met haar hofhouding  naar Zweden over te steken. (5)

Na de oversteek van Stralsund naar Ystad is het maar een kleine afstand naar Söfdeborg. Brita Barnekow neemt allerlei initiatieven om de kerk van Sövde uit te breiden en van binnen te verfraaien. In 1752 had zij een nieuw schoolgebouw neer laten zetten en een jaar later een uitbreiding aan de kerk laten aanbrengen. In de periode 1758-1760 vindt in haar opdracht een grote aanbouw aan de toren en twee barokke zijgevels plaats. Op één daarvan laat zij boven de initialen van haar grootvader Rutger von Ascheberg (RvA) haar eigen initialen (BB) zetten, beiden met het jaartal van de verbouwing. 


“Patronesse van de parochie Gravin en Rijksradin hoogedelgeboren vrouw Brigette Barnekow heeft deze kerk verbeterd. In 1759 met een nieuwe uitbouw van de toren, nieuwe vorken op beide verlengstukken, nieuwe ramen en bogen, nieuw sparwerk over de hele kerk en constructie binnen en buiten. In 1760 alle stoelen gelijktijdig met de kansel laten schilderen en de altaartafel verbeterd. In hetzelfde jaar een nieuw priesterlijk ambtsgewaad geschonken en altaarkleed van rood fluweel geëtst met goud-galjoen. Gezegend zijn zij die zorgen voor het huis van de Heer.”
Plaats: Achterzijde altaar Sövde Kyrka
Foto: Leif Nyström
Object: Priesterlijk ambtsgewaad, achterkant
gouden stiksel op karmozijnrood
Afbeelding: Ster met JAMBvB en JHWH
Foto: Leif Nyström
Object: Priesterlijk ambtsgewaad, voorkant
zilver stiksel op karmozijnrood

Afbeelding: Crucifix met INRI (Iesvs Nazarenvs, Rex Ivdæorvm) en 1759
Kunstenaar: Hofborduurder Christoffer Sergell
Opdrachtgever: Kamerheer Nils Widing namens schenker Brita Barnekow
Plaats: Sövde Kyrka

Na een briefwisseling met precieze instructies en ontwerptekeningen gaat hofborduurder Sergell aan de slag met een nieuw priesterlijk ambtsgewaad en altaarkleed. Op het kleed zet hij de gecombineerde wapens van Meijerfeldt en Barnekow, zoals ze ook op het kasteel staan. Medio oktober neemt schipper Andreas Sandwijk de twee verpakte goederen mee op zijn schip Anna Maria van Stockholm naar Ystad, van waar het naar Sövdeborg gaat. Al met al heeft deze schenking aan de kerk – naast de grote verbouwing – een waarde van 1.171,90 daalder zilvermunt, een aanzienlijk bedrag dat gelijk staat aan de waarde van 117 koeien. Het altaarkleed is niet behouden gebleven. (6)

Terug   ***   Verder

1. F.A. von Fersen, “Historiska Skrifter”, Stockholm 1869, deel 2, pag. 228-308. Riksarkivet Sverige, Stafsundsarkivet, vol. 29.
2. A.J. von Höpken, “Skrifter”, Stockholm 1890, deel 1, pag. 355-356.
3. Bijvoorbeeld C.E.C. von Olthoff, “Das Befreyete Bethulien, nach hem Metastasio in deutsche Verse gebracht”, Greifswald 1755.
4. D.H. Biederstedt, “Beyträge zur Geschichte der Kirchen und Prediger in Neuvorpomern”, deel 2, Greifswald 1818, pag. 12-13 en deel 4, pag. 117. Urteilsbegründungen des Assessoren am Tribunal 1762 I, Aminga contra Battus.
5. A.J. von Höpken, “Skrifter”, Stockholm 1890, deel 2, pag. 462.
6. B. Stjernsvärd en A. Geijer, “Den Sergellska Mässhaken i Sövde Kyrka”, Nordiskas Museet och Skansens Årsbok 1948, pag. 115-130.