1.8.6. Serafijnen Ridder

De nieuwe Zweedse koning Gustaaf IV Adolf neemt op 21 november 1796 plechtige besluiten over wie er tot de hoogste Serafijnen Ridderorde mag toetreden. In zijn reactionaire politiek passeert hij de getrouwen van zijn oom Karel en benoemt oude getrouwen van zijn vader Gustaaf III. Het wordt een klein wonder genoemd dat Johann August von Meijerfeldt jr de boot mist. (1) 

Hij neemt op 6 oktober 1797 als veldmaarschalk wel een vooraanstaande positie in tijdens de ceremonie in Stralsund voor de toekomstige bruid van de Zweedse koning, Frederika Dorothea Wilhelmina von Baden. Een jaar eerder had Catharina II de Grote haar kleindochter Alexandra Paulowna voorbestemd voor Gustaaf IV Adolf, maar ondanks een verliefdheid was hij in St. Petersburg niet komen opdagen op de verlovingsceremonie. Achter zijn rug om was geregeld dat de nieuwe koningin Russisch-Orthodox mocht blijven. 

Tijdens de jaarlijkse ceremonie in de kapel van de Serafijnen Orde in het Koninklijk Slot in Stockholm is Johann August jr één van de drie die eindelijk wel op 1 november 1797 tot Ridder wordt benoemd. (2) Hij mag de leeggekomen plaats 136 vervullen van de al benoemde, maar nog niet onderscheiden en intussen overleden ambassadeur Sprengtporten, wiens broer naar Rusland was overgelopen. De ceremonie voor de onderscheiding vindt jaarlijks op 28 april plaats. Het wordt te kort dag geoordeeld om de viering in 1798 te laten plaatsvinden, dus wordt de plechtigheid naar 1799 doorgeschoven. Dit weerhoudt Pehr Anders Liedström er niet van om te beginnen met het schilderen van het wapenschild op een koperen plaat, zoals bij alle andere Serafijnen Ridders. In 1798 is het klaar en wordt de wapenplaat in de Serafijnenzaal in het Slot opgehangen.

Johan Gustav Horn, de zoon van Anna Catharina von Meijerfeldt, overlijdt op 20 juni 1798. Hij is de laatste van deze tak van het geslacht Horn. Na een snelle militaire loopbaan had hij in 1788 als generaal-majoor afscheid genomen. Hij zou niet huwen, maar op 24 mei 1782 wel een natuurlijke zoon Gustaf Mattson bij Margareta Jönsdotter verwekken, met Zweeds nageslacht. Klas Julius Ekeblad is nu als weduwnaar van Brita Horn de enige erfgenaam en dat zal ook voor het geslacht Von Meijerfeldt gaan gelden. Tien jaar later zal ook hij als laatste van het geslacht Ekeblad overlijden en een bibliotheek van 5000 zeldzame boeken en astronomische instrumenten aan de Åbo Academie nalaten.

De graaf en gravin Von Meijerfeldt hebben allebei ouderdomskwalen: de graaf longtering, de gravin reuma. Longtering is tuberculosis (TBC) pulmonum, een aanhoudende ontsteking van een of beide longen, gepaard gaande met koorts, hoesten en vermagering. Omdat de reuma van de gravin vooral haar gezicht betreft kan het zijn dat zij lijdt aan het chronische Syndroom van Sjögren – toevallig een latere Zweedse oogarts – die bestaat uit ontstekingen aan traan- en speekselklieren en leidt tot droge ogen en mond, vermoeidheid en gewrichtsklachten. Daarom bezoeken zij Duitse bronnen, bijvoorbeeld in Pyrmont. Op 10 augustus 1798 komen zij aan in Berlijn om aan vrienden als Von Röök van hun ervaringen te vertellen. (3) Voor de wintermaanden steekt het echtpaar vanaf Stralsund de Oostzee over en arriveert op 19 september in Ystad. Op 15 oktober komen zij in Stockholm aan, waar de pas 53-jarige gravin haar grote hofhouding nog niet heeft beëindigd.

In 1799 valt de Serafijnen Ordedag op een zondag, In plaats van nog een jaar uitstel blijkt een dag uitstel naar maandag 29 april geen probleem op te leveren. De plechtige processie onder aanvoering van de koning en prinsen, gevolgd door de Serafijnen ridders en onder begeleiding van een door abbé Vogler hiervoor gecomponeerd muziekstuk arriveert in het Koninklijke Slot op Gamla Stan in Stockholm.


Koninklijke Slotkapel

In de kapel van de Serafijnen Orde houdt de koning een redevoering met de archaïsche begroeting “Gode Herrar, Svea och Götha Riddare! (4) Dan is het eindelijk de beurt aan Von Meijerfeldt. Gekleed in een mantel van witte atlaszijde met zwarte omslagen en een witte hoed met zwarte en witte pluimen knielt hij voor de koning. Hij krijgt de keten en de blauwe sjerp met Ordenteken omgehangen. In de aansluitende kerkdienst wordt het door Maarten Luther geschreven psalm “Jesaja dem Propheten das geschah” met de relevante regel “Es stunden zween Seraph bei ihn daran” gezongen. In de vrije Zweedse vertaling volgt dan “För konungarnas konung skylde”.

Serafijnendracht (zwart-wit omgekeerd)

Terug   ***   Verder

1. R.F. Hochschild, “Memoarer”, Stockholm 1909, deel 3, pag. 228.
2. Utnamn & Protocollet, Gustaf IV Adolf, Stockholms Slott, Ordens Capittlet, 1 Nov. 1797.
3. L. von Engström,
“Minnes och Anteckningar”, Stockholm 1876, deel 2, pag. 17 en 34.
4. Tal, Hållit af Konungen Uti Ordens-Capellet i Stockholms Slott Den 29 April 1799, Då til Riddare af Seraphimer-Orden Dubbades, En af Rikets Herrar, Fält-Marskalken M.M. Herr Grefve Johan August Meyerfelt, efter Herr General-Lieutenanten och Ambassadeuren M.M. Friherre Johan Wilh. Sprengtporten.