Het overgrote deel van de informatie over de Meijers in Lijfland en de verbinding met het Zweedse geslacht Von Meijerfeldt komt van Anders Anton von Stiernman. Hij is degene die van de hele reeks vaders en zoons de voornaam, de functies, de eventuele landgoederen en de voor- en achternamen met ouders van de echtgenotes geeft. Hij legt de koppeling met het Zweedse geslacht en noteert daarvan de nakomelingen tot zijn dood in 1765.
Stiernman is lange tijd de genealoog van het Ridderhuis in Stockholm en heeft meerdere standaardwerken geschreven. Deze gegevens zijn daarin niet te vinden. Zij zijn na zijn dood gevonden in zijn nagelaten handschriften. (1)
Stiernman, “Mejerfelt”
De eerste Meijer leeft in 1480 en 1510 en is Heer van Bubus. , waar Johann Meijer rond 1480 en 1510 heer van is. Omdat dit landgoed bij zijn nakomelingen niet meer genoemd wordt is het vermoedelijk geen erfgoed. Verwarrend is dat Johannes (Hans) Meijer en zijn erfgenamen hetzelfde landgoed bewonen na het 1598 te kopen van Stanislaus Kotz, verkrijger van de Pools-Litouwse en Zweedse koning Sigismund III? (2) Verwarring in de derde macht ontstaat doordat Valentin von Meijer in 1661 eigenaar van dit landgoed is door zijn huwelijk met Anna von Wulffenschildt, weduwe van Peter Heltscher Rosenbohm, die het gecedeerd kreeg van de Zweedse gouverneur-generaal, in 1644 koper van Andreas Winne, in 1625 verkrijger van de Zweedse koning Gustaaf Adolf.
Het eerste gedrukte Zweedse adelsboek uit 1861 van Anrep is primair gebaseerd op het werk van de Ridderhuisgenealogen. Hij zegt alleen harde feiten en geen oude fabels over te nemen. Hij is de eerste die Stiernmans reeks afdrukt en rekent deze blijkbaar tot die harde feiten. (3)
Onafhankelijk van Stiernman is er een andere genealogische studie die goed in Stiernmans reeks past. Het is de geschiedenis van de familie Von Wrangel aan de hand van originele handschriften. ook hier blijkt dat Heinrich Meijer in 1562 met een Wrangel trouwt en een voorouder van het Zweedse geslacht is. (4)
De nieuwe biografische lexicon van Elgenstierna van 1930 heeft kritiek op het onderzoek van de Ridderhuis-genealogen. Zo worden de passages over het geslacht Wolffensköld “extreem incorrect en onvolledig” genoemd. Via het Ridderhuis van Riga wordt het goede plaatje geschetst. (6) De Matrikels hadden mede tot doel familietwisten op te lossen en werden daardoor wel als leugenachtig en onbetrouwbaar neergezet. (7) Ondanks al deze kritiek blijft de reeks Meijers van Stiernman in deze lexicon onaangetast.
Hij sneuvelt echter in 1986 bij Hans Gillingstam. In diens lemma Meyerfeldt in de nieuwe Zweedse biografische lexicon begint hij met Anders Meijer en zegt de genoemde reeks niet in oude geschriften te kunnen terugvinden. (8)
Twijfel aan de verbinding is gegrond, maar schrappen van de reeks Meijer gaat veel te ver om de volgende redenen:
– Er zijn objectieve redenen waarom Johann Meijer in 1480 tot de Baltische landadel behoort, terwijl het beschreven wapenschild van Johann Meijer terugkeert in het Zweedse wapenschild van 1674.
– Het eigen onderzoek in oorspronkelijke bronnen voor het Wrangelboek, waarin een zelfde voorouder Meijer van het Zweedse geslacht is gevonden, vond plaats lang na het uitsterven daarvan en dus zonder bijbedoeling.
– Dat de Meijers nauwelijks voorkomen in de Estlandse en Lijflandse ridderboeken behoeft weinig verbazing, omdat lagere adel niet wordt behandeld en omdat hun echtgenotes als de dochters van ridderlijke families maar mondjesmaat worden genoemd.
– Uit niets blijkt van (erf-)conflicten in het Zweedse geslacht Von Meijerfeldt, die aanleiding zouden geven om leemten in het Matrikelboek van 1754-1755 op te vullen met Baltische adellijke voorouders. Bovendien: waarom lieten de familieleden de interessante papieren tijdens hun leven ongepubliceerd en moeilijk vindbaar in de Universiteitsbibliotheek van Uppsala liggen?
– Gillingstam deed indrukwekkend onderzoek naar authentieke documenten in de Zweedse archieven, maar voor onderzoek naar adellijke families in de Baltische archieven was hij in de Sovjet-Unie niet welkom. Von Stiernman leefde in 1724 in Riga en deed daar wel veelvuldig onderzoek in de archieven, hoewel het jammer is dat hij zijn bronnen niet benoemt.
1. A.A. von Stiernman, “Svecia Illustris, Slägttaflor öfver de på Svenska Riddarhuset until år …. introducerade ätter i alfabetisk ordning”, Uppsala Universitätsbibliotek, handskriften, X. Svensk genealogi och biografi, del 18 (M-O), Mejerfelt, folio 3.
2. H. von Hagemeister, “Materialien zu einer Geschichte der Landgüter Livlands”, Riga 1836, deel 1, pag. 109. Latvijas Vēstures Institūta (Instituut voor Letse Historie, Universiteit van Letland), “Fontes historiae Latviae“, Riga 1938, pag. 226.
3. G. Anrep, “Svenska Adels Ätters-taflor”, Stockholm 1861, pag. 888-889.
4. W. von Baensch, “Geschichte der Familie von Wrangel, vom Jahre 1250 bis auf die Gegenwart, nach Urkunden und Tagebüchern bearbeitet”, Berlin und Dresden 1878, deel 1, pag. 130, met gedetailleerde stamtafels en bronnen.
5. C.A. Klingspor, “Sveriges Ridderskaps och Adels Vapenbok”, Stockholm 1886, pag. 14:4.
6. G. Elgenstierna, “Den introducerade svenska adelns ättertavlor”, Stockholm 1930, deel V, pag. 226.
7. L. Lindholm, lemma in “Svenska Biografiskt Lexikon”, Stockholm, deel 33, pag. 448. Critici van Von Stiernman waren collega’s Daniël Tilas en Jacob Langebek.
8. H. Gillingstam, lemma in “Svenskt Biografiskt Lexikon”, Stockholm 1986, deel 25, pag. 470.