De eerste sporen van Johan August von Meijenfeldt in Nederland zijn te vinden in Amsterdam, de hoofdstad van de Republiek. Zijn naam, zijn geboorteplaats Stralsund en het jaartal 1793 staan op een openbaar document. Meestal is dat afkomstig van de stad, van een kerk of van een notaris, maar in dit geval van de Admiraliteit van Amsterdam.
De Admiraliteit is de bestuurlijke en juridische organisatie van de oorlogsvloot van de Republiek. Naast de grootste in Amsterdam zijn er admiraliteiten van De Maze (Rotterdam), Friesland (Harlingen), Zeeland (Middelburg en Vlissingen) en Noorderkwartier (Hoorn en Enkhuizen). Het hoogste gezag ligt weliswaar bij de Staten-Generaal en de Kapitein-Admiraal – op dat moment stadhouder prins Willem V van Oranje – maar de meeste besluiten komen van de Admiraliteiten zelf, zetelend in het Zeekantoor of Prinsenhof.
Prinsenhof van Amsterdam aan de Oudezijds Voorburgwal
Reinier Vinkeles 1765
De dagelijkse leiding van de Admiraliteit is in handen van een College, bestaande uit enkele ervaren zeeofficieren, bijgestaan door een Advocaat-Fiscaal en een Secretaris. Het is verantwoordelijk voor het bouwen en onderhouden van de oorlogsschepen op het eigen werf en voor het uitrusten daarvan uit het eigen magazijn. Daarnaast zorgt het voor de financiering, gedeeltelijk uit geïnde eigen in- en uitvoerrechten. De voordracht van kapiteins en vlagofficieren, de benoeming van hogere officieren aan boord en het spreken van recht in geschillen behoort tot taken van het College.
Op een oorlogsschip benoemt de Staten-Generaal of Kapitein-Admiraal de kapitein en enkele vlaggenofficieren. De kapitein is zelf verantwoordelijk voor de bemanning op zijn schip. Normaliter neemt hij de bemanning van zijn vorige schip over en vult dat aan met volk van binnenkomende schepen en werving van nieuwe zeelui. Omdat de WIC net geliquideerd is en de VOC op zijn achterste benen loopt, zijn er meer Hollanders op de markt dan normaal. Die vinden de visserij, walvisvaart en koopvaardij echter lucratiever, waardoor in Amsterdam buitenlandse zeelui gemakkelijk emplooi krijgen.
In plaats van open sollicitaties of vacatures in de krant loopt een trommelaar door de straten, die luidkeels roept een kapitein zeelui zoekt. Degenen die zich geroepen voelen zien op het Prinsenhof een ronselaar met enkele officieren gereed staan.
Ronselaar met drie gegadigden, officier en schrijver op trap Zeekantoor
Jacobus van Meurs 1792, Scheepvaartmuseum Amsterdam
Een gewiekst soort ronselaar is de volkhouder of slaapbaas, nogal eens de vrouw of weduwe van een zee-officier. Deze voert een logement om (buitenlandse) zeelui van onderdak, voedsel en drank te voorzien. Op de begane grond bevindt zich een tapperij en keuken en op de verdiepingen slaapzalen. De volkhouder staat in verbinding met zoekende kapiteins en geniet op die manier van beide zijden inkomsten.
De algemene informatie in deze en volgende paragrafen is grotendeels gebaseerd op drie publikaties van M.A. van Alphen: “Het oorlogsschip als varend bedrijf. Schrijvers, administratie en logistiek aan boord van Nederlandse marineschepen in de 17de en 18de eeuw”, dissertatie Leiden 19-06-2014. “De schrijver en het inkomen van de zeeman. De financiële administratie aan boord van oorlogsschepen”, Tijdschrift voor Zeegeschiedenis 2024/1, pag. 82-99. “Zeevarenden op de oorlogsvloot”, in “Nieuwe Maritieme Geschiedenis van Nederland”, deel 2 hfd 4, par 3, Amsterdam 2024.
