2.1.7. Bergen

In 1797 vraag Johan August zelf om ontslag. Hij is één van de eerste van 100 ondertekenaars die daarom vraagt, omdat het vertrek niet aanstaande is. Braak zou al op 15 mei 1796 hebben beloofd om binnen zes à zeven maanden huiswaarts te varen om daar na vier jaar dienst ontslagen te worden en het verdiende soldij in ontvangst te nemen. Die periode is inmiddels ruimschoots verstreken. Hartsinck belegt op 30 mei 1797 een conferentie met de scheepskapiteins. Volgens de notulen zegt Bloijs van Treslong, kapitein van het fregat Pollux die bij het gesprek met Braak aanwezig was, dat de manschappen diens woorden verkeerd hebben verstaan. Hartsinck vindt het verzoek moeilijk te rijmen met de nog geen jaar geleden gezworen eed, zegt sowieso geen schip beschikbaar te hebben om nu uit Paramaribo te vertrekken en wil liever snel met het voltallige konvooi vertrekken. Het verzoek wordt niet gehonoreerd.

Snel vertrekken blijkt uiteindelijk bijna twee jaar te zijn. Begin 1799 krijgt Hartsinck opdracht naar huis terug te keren. Hij vormt een eskader van zeewaardige schepen: de fregatten Pollux en Jager, de pinken Piet Hein en Iris en de schoener Vliegende Visch. De staat van ’t Vertrouwen is zo bedenkelijk dat hij het geschut, de voorraden en de bemanning over het eskader verdeelt. Zowel hijzelf als Johan August stappen begin februari  over op de Iris. Dat geldt niet voor de gearresteerde koksmaat J. Seijst, die in een krijgsraad tot drie jaar landarbeid wordt veroordeeld. Johan August wordt aangewezen als één van de twee commissarissen die toeziet dat hij aan land wordt gebracht om zijn straf ten uitvoer te laten brengen. 

Op 21 maart 1799 vaart het Bataafse eskader uit, niet in de richting van Europa maar van Noord-Amerika. Het eskader gaat ongezien noordwestelijk langs Barbados en Bermuda, dan noordoostelijk langs  de Amerikaanse kust met een grote boog naar IJsland. Daar wordt enkele dagen voor anker gegaan en bevoorraad. Vandaar gaat het pal oostelijk langs Faro (Faeröer) en Hitland (Shetland) naar Noorwegen. Begin juni 1799 arriveert het grootste deel van het eskader in de kustplaats Bergen en een klein deel noordelijker in Trondheim. Johan August komt in scheepsjournalen voor met de namen J.A. van Meyenfelt en Meyerveld.

In Noorwegen hoeft het eskader waarin Johan August zich die zomer van 1799 aan boord bevindt alleen nog maar een gunstig moment af te wachten om de oversteek naar Texel te maken. Daarmee wachten ze te lang, want de Britten komen er in juli achter dat de vloot weg is uit Suriname en in Noorwegen ligt. Onmiddellijk nemen zij Paramaribo en de plantages in en blokkeren het eskader in Noorwegen. Bovendien zetten zij samen met de Russische bondgenoten een invasie op het Noord-Hollandse strand bij Callantsoog op poten. Daarop breekt op de Bataafse vloot bij Den Helder muiterij uit en volgt overgave zonder strijd. De invasie over land richting Amsterdam heeft succes, maar strandt in de Slag bij Bergen (Noord-Holland!) en Castricum. Op 9 november grijpt Napoleon de macht in Frankrijk. Tien dagen later verlaten de laatste Britten en Russen Noord-Holland

Door deze ontwikkelingen kan Johan August niet weg uit Bergen in Noorwegen. De Agent van Marine in Den Haag zegt Hartsinck niet langer te wachten en de oorlogsschepen van de hand te doen. Hoewel deze niet oud zijn, verkeren ze in een slechte staat. De Deense autoriteiten zijn bereid de schepen op te kopen, maar tegen houtprijs om ze te ontmantelen. Hartsinck gaat daarna met zijn manschappen terug naar de Bataafse Republiek over land. Dat moet niet te letterlijk  genomen worden. Johan August gaat met de 80 man van  ’t Vertrouwen onder luitenant Meijburgh niet vanaf de pink Iris aan wal, maar stapt over op de gehuurde galjas Vier Gezusters. Daarmee varen zij dicht langs de kust zuidwaarts rond Noorwegen en langs Denemarken totdat ze in Delfzijl binnenlopen. Vandaar brengt een schip de groep via de Zuiderzee naar Amsterdam. 

Op 16 mei 1800 krijgt Johan August samen met de hele groep ontslag uit dienst. Bij zijn eerdere ontslag kon hij de volgende dag nog terugkeren door het afleggen van een eed, maar ditmaal is de reis en daardoor zijn contract afgelopen. Zijn tussentijdse aanstelling tot konstabel-majoor was niet in vaste dienst. (1) 

Hartsinck wil hem behouden en draagt hem voor in het Vaste Corps ter Zee van de Bataafse Republiek. Omdat de Nationale Vergadering heeft vastgesteld dat ruimte is voor 30 konstabels-majoor, draagt hij hem voor op de opengevallen plaats van Matthijs Baptist. Op 23 augustus is zijn promotie bij besluit no. 1103 van het Uitvoerend Bewind een feit. Hij krijgt een traktement van f 250 per jaar, dat elk kwartaal wordt uitbetaald, mits hijzelf of zijn gevolmachtigde van een instantie een bewijs van leven en een bewijs van inwoning of vaart overlegt. Tijdens een reis krijgt hij daarnaast de f 30 per maand bij de kapitein. Hij hoeft niet meer aan te monsteren, maar heeft ook geen vrijheid meer om te kiezen wanneer hij op welk schip vaart en zelf niet om zonder verlof de Republiek te verlaten. (2)

Hartsinck neemt Johan August aan op ’s Lands Schip Chattam, een nieuw eerste klas linieschip met maar liefst 90 kanonnen, dat net op de werf van Rotterdam is afgebouwd. Op zijn vorige reis heeft hij onderweg wel voorschotten ontvangen, maar met de afrekening van het werkelijke soldij heeft de marine grote achterstanden. Hij krijgt een berekening voorgelegd over 46 maanden en 16 dagen ad 30 gulden van totaal 683 gulden. Een mooi bedrag, maar dat is berekend vanaf 1 juli 1796, de datum waarop hij de eed aflegde aan de Bataafse Republiek. Hartsinck had hem drie jaar eerder aangenomen, dus de andere helft ziet hij ook graag tegemoet. (3)

Terug   ***   Verder

1. Verbaal Commissaris-Directeur, Departement van de Marine te Amsterdam, NA 2.01.29.01, Nr 707, 16 mei 1800, fol 326.
2. Organisatie Corps Zee-Officieren 28 maart 1797. Mutatiën Bataafsche Marine, NA 2.01.31, Nr 14, fol 88.
3. Confereer-Rolle ’s Lands Fregat ’t Vertrouwen en Chattam, NA 2.01.30, Nr 81 , fol 21 resp. Nr 226, fol xx.