Veldmaarschalk graaf Johann August von Meijerfeldt jr en gravin Lovisa Augusta Sparre besluiten na het verlies van hun laatste zoon Axel Friedrich begin 1795 hun testament te laten opmaken. Hij verzoeken hun Pommerse advocaat Johann Christian PommerEsche (1734-1799), tevens Kanselier, Hofraad en Procurator Fisci et Domanii, daarvoor zorg te dragen. In het voorjaar arriveert het echtpaar in Stralsund voor het gebruikelijke zomerverblijf. Het testament wordt naar hun tevredenheid afgerond. De ceremonie voor de ondertekening kan plaatsvinden in het Rotermunder Haus in de Badenstraβe. De burgemeester vaardigt de stadssenatoren Dinnies en Kühl af om zich daar op 10 juni 1795 ‘s middags om vier uur bij te melden. Daar treffen zij PommerEsche ook aan. De graaf en gravin ondertekenen en verzegelen het testament en verzoeken de senatoren het in het archief van de Raad te doen deponeren. (1)
Laatste bladzijde van het testament
In het testament verklaart het echtpaar van hun gezamenlijke kinderen beroofd te zijn en hun bezit onderling te willen verdelen. Zij zullen eigenaar worden van elkaars roerende zaken: juwelen, goud, zilver, koper, tin en messing, huis- en keukenraad, bedden, linnen, wagens, paarden en vee op de landgoederen en in de steden in Pommeren en Zweden. Van de onroerende zaken krijgen zij het vruchtgebruik, en ook het recht om het te verhuren en verkopen: het nieuw gebouwde landhuis in Nehringen, het Rotermundhuis in Stralsund, het paleis in Stockholm en de landgoederen Näsby, Sundby en Ugerup. Op deze zaken rusten financiële verplichtingen jegens de erfgenamen van zus Anna Catharina en van moeder Brita Barnekow.
Volgens het testament moet in Nehringen een ‘Meyerfeldtschen Armenhaus’ worden gebouwd, waar vier vrouwelijke en vier mannelijke behoeftige bejaarden gratis kost, inwoning en brandhout krijgen. In het dorp blijkt niet hoe hieraan gevolg is gegeven. De kleine vakwerkhuizen zijn ouder en bestemd voor de pastor en de koster.
Afwikkeling
Voor de afwikkeling van het testament is het nodig een sprongetje vooruit in de tijd naar het jaar 1800 te maken. Johann August overlijdt op 21 april 1800 en zijn uitvaartdienst is op 2 mei in Stockholm. Conform zijn wens zal hij in Stralsund begraven worden, maar de Senaat van die stad besluit niet op de overkomst van zijn lichaam te wachten. In de raadsvergadering van 9 mei 1800 wordt besloten het testament uit het archief te halen en te ontzegelen. Executeur-testamentair Johann Christian PommerEsche is een jaar eerder overleden, maar diens zoon Johann Arnold Joachim wikkelt als Koninklijk Secretaris in Stralsund deze en andere lopende verplichtingen af.
Voor de afwikkeling van het testament in Pommeren geeft Louise Sparre aan PommerEsche de extra opdracht om alles te liquideren. Het lukt hem die opdracht in 1802 te voltooien. Het Rotermunder Haus in Stralsund wordt voor 12.300 thaler verkocht aan de Zweedse koning, die naar een zetel voor de gemeenteraden van de Pommerse landgoederen op zoek is. Diens vertegenwoordiger Carl Heinrich Ferdinand von Platen, heer van Silenz en Martensdorff op Rügen (1767-1819) legt in 1803 bij het Obergericht van Stralsund een lastig te doorgronden eis neer, namelijk erkenning door de gravin en Turkse erven van zijn geërfde recht van eerste weigering. Het vruchtgebruik van Nehringen en Medrow komt in handen van Essen, Borgenstierna en Debesche, maar zij weten dat het van korte duur zal zijn. De Zweedse koning heeft besloten zijn leenheerschap voor 80.000 rijksdaalder aan de Duitse Landgraaf Georg Wilhelm IX te verkopen, die het op zijn beurt voor 120.000 rijksdaalder doorverkoopt aan kamerheer baron Philip Carl Ludwig Schoultz von Ascheraden (1756-1826). Het leenrecht is als allodiaal-erf overgegaan op de kinderen van de broers en zussen van Brita Barnekow, die hun recht hebben verkocht aan Johann Carl von Zimmermann uit Neubrandenburg. Bij deze ingewikkelde vermogensverschuivingen moet worden voorkomen dat er zich plotseling nog andere gerechtigden of schuldeisers aandienen. In die tijd is er geen Kadaster om op af te gaan, zodat titelonderzoek noodzakelijk is. Het Hofgericht van Greifswald roept daarom mogelijke schuldeisers, zelfs van de ruim 11 jaar eerder overleden Carl Friedrich von Meijerfeldt, op zich te melden. De oproep wordt enkele weken achtereen in de Noord-Duitse en Zweedse kranten gezet:
Advertentie in Hamburgse kranten begin 1803
De afwikkeling van de erfenis in Zweden wordt door de Svea Hovrätt verzorgd. Van alle relevante stukken van de Senaat van Stralsund worden transcripties en vertalingen gemaakt, zodat 10 en 11 september 1800 het besluit tot executie kan vallen. Op 19 december stelt de Raad een uitgebreide financiële afrekening vast. Het gaat om de huizen in Stockholm, Näsby, Sundby en Ugerup. De andere bezittingen waren eerder door de laatste graaf verkocht. Van elk landgoed wordt de waarde van het vastgoed gegeven en daarna een gedetailleerde lijst van roerende zaken als edelmetalen, glas, porselein, stoelen, bureaus, rijtuigen en veldgereedschap. Op Ugerup is een bibliotheek en hangen 12 portretten van de familieleden, waar overigens niet veel waarde aan wordt toegekend. Alle eigendommen zijn opgeteld 55.248 rijksdaalder waard. (2)
1. Testament van de heer veldmaarschalk graaf Von Meijerfeldt en zijn vrouw gemalin, inclusief alle daarna volgende uitvoeringsbesluiten, in het Duits, Zweeds en Nederlands.
2. Riksarkivet Sverige, 420422. Svea Hovrätt, 01. Adelige Bouppteckningar, EIXb/160. 1800, fol. 68-120.