Wilhelm Meijer zendt in 1704 een verzoekschrift naar de Duitse keizer in Wenen om in de adelstand verheven te worden. Hij somt zijn verdiensten uitvoerig op tot aan zijn rang van majoor in dienst van de Duitse keizer en een uitgebreide staat van voorouders. De adelsbrief die zijn grootvader Von der Lieth en diens broer zeven jaar eerder in de wacht sleepten zit er als bijlage bij.
Tido Heinrich von der Lieth
Op 5 november 1704 volgt zijn benoeming tot Rijksridder met de toevoeging “von” en de naamsuitbreiding “Meijersfeldt”. (1) De oude en nieuwe afbeeldingen van het wapenschild zitten in Wilhelm’s verzoek aan de keizer. In het eerste rode kwartier drie gouden kronen, het tweede zilveren kwartier een kraanvogel met steen in een poot van het geslacht Von der Lieth, in het derde zilveren kwartier een zeis en in het vierde rode kwartier drie gouden lelies. In zijn nieuwe wapen voert hij symbolen van de Deense vijand: de drie kronen duiden op de Zweedse aanwezigheid in het hertogdom Bremen-Verden, de lelies op de Franse aanwezigheid in Oldenburg tussen 1679 en 1700.
In de wapenbrief wordt aan Wilhelm Meyer het recht verleend om leengoederen te bezitten. Hij verwerft het pachtrecht over Grolland, een gebied direct noordelijk grenzend aan Stuhr. In 1201 hadden de Hollanders ook dit gebied drooggelegd. De twee zoons van Wilhelm zetten de pacht voort. Op 31 augustus 1742 verkopen hij en zijn broer Herman Dieterich Grolland met Kuhlen (een enclave naar Stuhr toe) aan Oberambtmann Christian Eberhard Niemeyer, die er een herenhuis met twee verdiepingen op bouwt. Grolland blijft in de familie, omdat Wilhelm jr’s zoon trouwt met diens dochter Dorothee Elisabeth Niemeyer. In het testament van Wilhelm jr uit 1745 valt Grolland aan de weduwe van zijn broer Herman Dieterich toe, wier zoon in 1746 een meierbrief heeft. (2) De familie Von Meijerfeldt wordt nog tot bijna het eind van de eeuw als bezitter van Grolland genoemd. (3)
1. Adelsbrief von Meijersfeld, Adler k.k. heraldischen gesellschaft, “Die Adels- und Wappenbriefe des Namens Mayer in allen seinen Schreibungen”, Wenen 1911, pag. 80.
2. Gesuch der Witwe des Hermann Diederich v. Meyerfeld [von Meiersfeld] betreffend das (abschriftlich beiliegende) Testament ihres Schwagers, des dänischen Leutnants Wilhelm v. Meierfeld in Grolland von 1745. 23. August 1749, Kopenhagen. Ausfertigung, Konzept und Abschrift, Entnommen aus Akten des Oberlandesgerichts Oldenburg (3 A Varia conv. III). Meierbrief 70, 6,27 I.L.1.12. Band, Regiering Stade.
3. A.F. Büsching, “Magazin für die neue Historie und Geographie”, deel 3, Hamburg 1769, pag. 151. “Topographisches Reise-, Post- und Zeitungs-Lexicon von Deutschland”, deel 1, Leipzig 1782, pag. 460.