2.4. Stadsfamilie

Nu het eigen huis verkocht is verhuist Carl met zijn 54-jarige moeder, broer Jan en zus Nel naar de binnenstad. Daar huren zij een woning in de Kipstraat. Broer Hendrik en Frederik – zoals de laatste inmiddels wordt genoemd – komen daar voor kortere perioden aanzeilen.

Halfzus Wilhelmina Augusta zal in Amsterdam niet weten dat haar vader overleden is. Was dat wel zo geweest, dan stond haar hoofd er niet naar. Enkele dagen eerder brengt zij namelijk een dochter ter wereld, die haar eigen twee voornamen krijgt. Na anderhalf jaar komt het kind al weer te overlijden. Op 16 maart 1839 wordt een vijfde en laatste kind Willem Gerrit van Paddenburg geboren. (1)

Jan is zelfstandig timmerman, al dan niet onderbroken door vijf jaar militaire diensttijd. Vanuit de Kipstraat probeert hij opdrachten in de wacht te slepen. Bij het familiehuis en voor de buren heeft Jan welputten geboord voor het oppompen van grondwater, omdat de bleeksloot niet voor drinkwater bruikbaar was. Op de nieuwe locatie biedt hij zich daarom tevens aan als Welputboorder.

Hendrik zet een punt achter de zeevaart en wordt ambtenaar bij de rijksoverheid. Op 1 september 1838 treedt hij in buitengewone dienst als Commies Indirecte Belastingen, In- en Uitgaande Rechten en Accijnzen. Op 9 april was hij al aangenomen met de aantekening dat hij Engels en Maleis kan spreken en een week later was hij zijn in opleiding gestart. De marine zorgt dat zijn onbetaald verlof op 30 september 1839 wordt omgezet in definitief ontslag.

Frederik rondt in het jaar 1838 zijn opleiding op het wachtschip Amstel af. Hij gaat als vierde stuurman over op Z.M. Brik van Oorlog Panter onder kapitein-luitenant ter zee L.J. de Vries. Het schip heeft 12 stukken en 100 koppen. Dit is geen wachtschip maar een heus zeeschip. Begin november kiest hij het ruime sop vanaf de rede van Hellevoetsluis naar Goeree en vandaar de Noordzee op met bestemming Batavia. (2)

Frederik bevindt zich ruim twee jaar in Nederlands-Indië als hij op 10 maart 1841 ziek van boord van de Panter wordt gehaald, samen met stuurmansleerling Strijp. Zij worden naar het Militair Hospitaal Weltevreden in Batavia vervoerd. Hij overlijdt daar drie dagen later, 23 jaar oud. Op 15 maart weet de bemanning de afloop als zijn goederen aan boord komen. (3)

Moeder heeft nog een ongehuwde zus Engeltje. Sinds de dood van hun vader werkt zij als dienstbode in het Buitengasthuis aan de Overtoom in Amsterdam. Daar overlijdt zij op 4 december 1843.

Het hele Rotterdamse gezin verhuist voorjaar 1844 in de binnenstad naar Groenendal M 389. Eigenaar is Evert Diederich, een bekende van de Lutherse kerk. Hij woont daar met zijn tweede vrouw Maria Elisabeth Governeur en zijn vier kinderen. Jan laat zijn klanten weten dat hij verhuisd is.

N.2 TimmermanRotterdamsche Courant, 4 mei 1844

Terug   ***   Verder

1.Geboorteakte 1835, Stadsarchief Amsterdam 5009, Inv 360, fol 160. Overlijdensakte 1837, SA 5009, Inv 382, fol 32. Geboorteakte 1839, SA 5009, Inv 403, fol 31.
2. Scheepsjournaal Panter 1838-1842, NA 2.12.03, Inv 3564, 10 en 15 maart 1841. Adelborst 1e kl Pieter Toutenhoofd
(1817-1894) schrijft na afloop een dagboek van de reis:  “Particulier journaal en memoriaal (…) Panter, gewapend met 16 carronades à 30 lb, 2 jagers à 8 lb en bemand met 110 koppen”. Hij maakt zijn eerste echte storm mee: ‘voor my was deeze aangelegenheid niet onaangenaam‘. Het verslag wordt ingeleid door een wat algemener deel, gevolgd door een gedeelte dat ‘ik meer in de vorm van een journaal [zal] aanbieden, daar, de opelkander volgende gebeurtenissen toch achterelkander genoemd dienen te worden.‘ Toutenhoofd geeft veel beschouwingen over/ beschrijvingen van de natuur en de elementen en vertelt hoogdravend over de heroïek van het zeemansleven. Verder beschrijvingen van aangedane plaatsen, waaronder Spanje waar men aanlegt vanwege opgelopen averij.
3. Sterfregister der Residentie Batavia, SR 999-09, fol C 145, akte 2558, Familiearchief N.6, nr 31.