2.1.2. Konstabel

Op de betaalsrol staat bij Johan August von Meijenfeldt de aantekening: 1 Constapel. Dit duidt op zijn functie en rang op het oorlogsschip. Een Eerste Konstabel is de onderofficier en chef over de kanonniers en het geschut aan boord. Kapitein Hartsinck zal hem deze hoge functie alleen toevertrouwen, indien hij van zijn kennis en ervaring weet of hoort, dan wel door hem met verhalen, referenties en een conduitestaat overtuigd is geraakt.

In het Zeemagazijn doet Johan August bestellingen bij de Equipagemeester. Voor het fregat regelt hij 36 kanonnen, variërend van vierentwintig- tot vierponders. Samen met de rolpaarden waar zij op staan laat hij ze aan boord takelen en plaatsen, iets meer op het bovendek dan op het benedendek. Op het schip controleert hij zelf of geen vuil en vocht in affuit en zundgat kunnen komen, of de rolpaarden goed met touwen voor de reis zijn vastgesjord en of voldoende lonten, lontstokken, kruithorens en wissers bij elk kanon klaarliggen.

Kanonnen op het benedendek

Het volgende dat Johan August in het Zeemagazijn bestelt is ammunitie voor de kanonnen. Die bestaat uit granaten, kartetsen, spijkers en vooral duizenden kogels. Omdat deze minimaal drie pond per stuk wegen, moeten ze evenredig over het schip worden verdeeld, over stuurboord en bakboord om kapseizen te voorkomen en over boeg en achtersteven om het bestuurbaar te houden.

Als laatste inspecteert Johan August  de kruitkamer op het schip onder de waterspiegel. Vooral gaat hij na of kruitbak droog en schoon is en of het glas van de lampen niet gebroken is. Dan regelt hij een flink aantal vaten grof en fijn kruit van elk honderd pond. Hij laat ze uiterst omzichtig tot in de kruitkamer dragen. Eenmaal klaar controleert hij of de vaten goed zijn gestouwd voor de vaart en of er voldoende kardoezen zijn voor de kruitlopers naar de kanonnen. Zodra het allemaal naar zijn tevredenheid is gegaan sluit hij de kruitkamer af en overhandigt de sleutel aan Hartsinck. Alles tekent hij af in het Konstabelboek, dat later gebundeld zal worden in het Schippersboek. (1)

Op 6 juni verwelkomt Johan August de tweede konstabel Anthonie Rustmeijer aan boord. Hij komt uit Weber bij Potsdam, maakte een VOC-reis via de Kaap naar Batavia en trouwde daarna in Amsterdam. Met de aanwezige konstabelmaten en tamboer nemen zij de precieze commando’s voor het gevecht door. Hoewel niemand goed Nederlands spreekt, is dat aan boord wel de enige taal en nog steeds een wereldtaal. Gelukkig verschilt het niet veel van Plattdeutsch. Na de roffels van de tamboer om zich bij de kanonnen op te stellen gehoorzamen de manschappen aan de volgende commando’s:

stukken los: de geschutpoort gaat open, de houten mondstop van het affuit af en de sjortouwen van het rolpaard los. Het buskruit gaat in een kardoes (flanellen zak) op de kruitlepel de loop in, gevolgd door uitgeplozen touw, dan een ronde kogel of andere munitie en weer wat uitgeplozen touw om uitrollen te voorkomen. Het bladlood gaat van het zundgat af, de kardoes wordt lek gestoken met een koperen prikker en het zundgat met een hoorn gevuld met fijn kruid.
pointeer monteer: het kanon op het object richten.
– vuur: de commandant van het kanon doet met een korte heftige ruk aan de treklijn de hamer op de slagpijp neerkomen, waardoor de lading ontbrandt. Met 400 pond buskruit komen de kogels een mijl ver.
Deze strenge procedure voorkomt ongelukken in de duisternis, rookwolken en lawaai tijdens het laden van een kanon. Elk schot vergt daardoor wel meer dan twee minuten tijd.

Nog een aantekening bovenaan de bladzijde van Johan August vraagt om uitleg: Weúrman pb f 208. De letters pb betekenen per billet ofwel schuldbrief. Bij andere opvarenden staat ook pb of pbill. Het gaat om een openstaande rekening voor logies, drank, voedsel en/of kleding. De desbetreffende middenstanders weten dat zeelui geen contant geld hebben en geven krediet, om met hen af te rekenen bij vertrek of na terugkomst. In het laatste geval is de aantekening op de scheepsrol een soort garantie van terugbetaling. Zelfs als de zeeman onderweg overlijdt of verdwijnt of het schip vergaat is de schuld voor betrokkene bij het zeekantoor inbaar. Bij andere opvarenden staat maandbrief, wat betekent dat een kwart of minder van de gage wordt uitgekeerd aan de achterblijvende vrouw en kinderen. Johan August laat een schuld van 208 gulden noteren, precies acht maanden soldij van 26 gulden. De meeste tochten duren twee keer zo lang, dus is het risico dat hij bij terugkomst na aftrek van voorschotten niet of deels terugbetaalt gering. (2)

Degene bij wie Johan August zijn schuld heeft uitstaan is Weurman. Dat kan niemand anders zijn dan Barend Harmen Weurman, een 62-jarige kleermaker aan de Nieuwendijk tussen de St. Jacobsstraat en de Armsteeg in Amsterdam. Hij is 35 jaar eerder samen met zijn broer en neef met de naam Wöhrman uit Hilter in het Teutoburgerwoud gearriveerd en vrijwel direct getrouwd. Zijn inkomsten komen uit zijn kleermakerij en uit het geven van krediet aan zeelui. Bij moeilijkheden trekt hij samen met mede-schuldeisers op, vertegenwoordigt hen of koopt hen vóór de vaart uit tegen een schappelijk bedrag. Een deel van de schuld maakt Johan August omdat Weurman hem een uniform van de Admiraliteit aanmeet. Als er ook rekeningen van genoten logies, voedsel en drank bij zitten moet hij een tijdje onder de ruim 200.000 Amsterdammers hebben gebivakkeerd. Een maand na de aanmonstering overlijdt Weurman. Daarmee is Johan August niet van zijn schuld af, want hij heeft een weduwe en blijkens haar testament zal na haar overlijden hun 23-jarige zoon en kleermaker Johannes Hermanus Weurman schuldeiser worden. (3)

Terug   ***   Verder

1. Order voor de Constapels, NA 2.01.29.03, Inv 3A, pag. 125-139.
2. Brieven van M.A. van Alphen en J.M. Reinders, 19 september resp. 3 oktober 2024
[CH-802]. H. Landheer, “Een mandceelhouder en zijn klanten”
en “De bankiers van de marine”, Historisch Tijdschrift Holland 2013, nr. 3/4, pag. 137-145 en 2014, nr. 4, pag. 211-221.
3. Testament weduwe Weurman 3 Feb 1794, Stadsarchief Amsterdam 5075, Inv 16412, N.0 73.