2.2.9. Afrekening

De jaarwisseling van 1799 op 1800 viert Johan August in de Noorse havenstad Bergen. Begin februari komt Ziervogel met de Pollux binnen, meer dobberend dan zeilend vanwege zware averij door de Engelsen en onweer bij de Faeröer eilanden. Op 12 april komen nauwkeurige instructies voor de terugreis van de 80 man van ’t Vertrouwen en 43 andere bemanningsleden aan boord van de Iris. Onder luitenant Meijburgh moeten zij overstappen op de gecharterde Deense Galjas de Vier Gezusters van schipper Jilbert Agenis.


Deens Galjas

Zij nemen voor vier weken proviand mee, waardoor één keer per dag warm eten mogelijk is. Naast brood en boter ook spek, water, tonnen bier en brandewijn. Een matroos overlijdt nog voor de afvaart. In afwachting van gunstige wind komen drie arrestanten uit het eskader aan boord en worden pas na de afvaart uit de boeien vrijgelaten. Het brood is deels bedorven, dus worden nog eens 122 vaste broden gekocht. De Bataafse Consul geeft 3 gulden de man mee en een kredietbrief, die zij uiteindelijk niet nodig hebben.

Op 25 april komt een loods aan boord, gaat de galjas om 11:30 uur onder zeil, en vaart samen met enkele koopvaarders de haven van Bergen uit. De manschappen moeten de schipper op verzoek helpen en tijdig wegduiken als een schip in zicht komt. Na 24 uur laveren komen ze in open zee en nemen afscheid van de loods. Zij arriveren op 2 mei bij het zuidpunt van Noorwegen bij Lekkefjord en Sjöndal. Daar gaan ze aan land om te eten, maar de 4de stuurman en 2de kuiper komen meteen terug in de boeien, omdat zij bij een boer een kip stelen. Door harde tegenwind is de oversteek over zee langs Denemarken pas op 6 mei. Na drie dagen geraken zij in de Wadden. Door naar Texel gaat niet vanwege de Engelsen, dus via de Eemsmonding gaan zij op 10 mei in de haven van Delfzijl voor anker. Daar huren zij de tjalk van ene Martens, die hen binnendoor via de stad Groningen en door sluizen en schutten de Zuiderzee in vaart. Vroeg in de ochtend van 16 mei om 7:30 uur arriveren zij in de stad Amsterdam. (1)

Meijburgh bezoekt nog diezelfde dag het Prinsenhof voor een overleg met de Amsterdamse commissaris-directeur van de marine. De uitkomsten daarvan horen Johan August en zijn reisgenoten met gemengde gevoelens aan. Goed valt het dankwoord voor de bewezen trouwe diensten. Ook het voorschot van twee maandlonen dat ieder op maandag bij het Prinsenhof kan ophalen krijgt steun. Dat de onkostenkosten ad f 3.450 van de Vier Gezusters, van het schip van de tweede groep en van de tjalk gedekt zijn nemen zij voor kennisgeving aan. Een minder goede ontvangst krijgt het bericht dat iedereen ontslag krijgt en dat ieders financiële afrekening later volgt. De commissaris-directeur doet niets anders dan de instructies van de Agent der Marine (minister) in Den Haag van een dag eerder precies uitvoeren en rapporteert hem een dag later dat alles conform verlopen is. (2)

Over zijn ontslag kan Johan August moeilijk verbaasd zijn. Hij heeft op deze tocht al twee keer eerder met ontslag te maken gehad, maar weet dat het nu menens is. Zijn ontslag in 1796 was pro forma om hem de eed aan de nieuwe regering te laten zweren, en die in 1797 had hij zelf aangevraagd met het doel de thuisreis af te dwingen. Deze derde keer is zijn ontslag het gevolg van het einde van de dienstreis en daarmee zijn contract. De tussentijdse bevordering tot konstabel-majoor heeft hem wat dit betreft geen betere rechtspositie gebracht. (3)

Dat hij moet wachten op de eindafrekening van de reis kan ook geen verbazing wekken. Het gaat om een uitzonderlijk lange periode van zeven jaren en de administratie van de Schrijver is niet in Nederland. De marine heeft los daarvan een reputatie van grote achterstanden. Dat is na de Bataafse omwenteling niet veel beter geworden dan onder de Admiraliteit. Ter bespoediging van de afwikkeling stuurt Meijburgh na twee weken zijn verslag op naar de Agent in Den Haag. Deze bepaalt op 4 juni dat de 123 zeelieden op zijn lijst (ook de overleden matroos) een afwikkeling moeten krijgen. (4)

Uiteindelijk zal voor Johan August de volgende afrekening in twee afzonderlijke scheepsrollen komen te staan: (5)

Scheepsrol
Begin-/Einddatum
Soldij
Betaald
Erfprins van Brunswijk
29-05-1793 / 12-08-1795 
26 maanden, 14 dagen
f 26 p.m.
=
f
688.3

f
  1027.7
– f 313.8*
f   713.19
13-08-1795 / 30-06-1796
10 maanden, 18 dagen
 f 32 p.m.
= f 339.4
’t Vertrouwen
01-07-1796 / 16-05-1800
46 maanden + 16 dagen
f 30 p.m.
= f 1396

1396
– f 713*
 f
   683

* Voorschotten en schulden onderweg

Terug   ***   Verder

1. Journaal gehouden aan boord van’t Deens Galjas de 4 Gezusters, Nationaal Archief 2.01.29.01, Inv 246, fol 82.
2. Verbalen van de Agent der Marine, NA 2.01.29.01, Inv 17, fol 283. Rapport van de luitenant ter Zee Meijburgh, 
NA 2.01.29.01, Inv 246, fol 64 e.v.
3. Verbaal Commissaris-Directeur der Marine Amsterdam, NA 2.01.29.01, Inv 707, fol 326.
4. Rapport van de luitenant ter Zee Meijburgh, t.a.p. Verbalen van de Agent der Marine, NA 2.01.29.01, Inv 18, fol 52.
5. Confereer-Rolle
Erfprins van Brunswijk, NA 1.01.46, Inv 2254, fol 21. Confereer-Rollevan ’s Lands Fregat ’t Vertrouwen onder P. Hartsinck, NA 2.01.30, Inv 81, fol 21.