Met Nellie heeft Johan August zijn achtste en laatste kind op Nederlandse bodem gezet. Hij heeft nu veel jonge kinderen te onderhouden, terwijl hem als bijna 65-jarige geen pensioen wacht van de marine. Aan het Fonds Oude en Gebrekkige Zeelieden heeft hij weliswaar heel wat stuivers afgedragen, maar voor een uitkering had hij in een opvangtehuis moeten zitten. Gelukkig biedt de Commissie voor de afwikkeling van de achterstanden uit de Franse tijd hem een beter vooruitzicht, want in september en oktober 1825 is de liquidatie voor de marine gereed. Na goedkeuring door de koning staan de resultaten medio 1826 in de Staatscourant. (1)
![]() |
![]() |
Bij de schepen onder Kikkert is Johan August te vinden: J.E. van Meijenveld en Puplo bij de Brutus en J.A. van Mijenfeld bij de Braband. Het rekest dat hij eerder in 1810 had ingediend betrof alleen de Bataafse tijd. Op de scheepsrol van de Brutus noteert de commissie de volgnummers 26164 en 26165 die in de advertentie (links) terugkomen. Met Puplo wordt natuurlijk H. Pieploo op de scheepsrol bedoeld. Hoewel Johan August in het rekest schrijft dat de uitbetaling voor ‘s Konings tijd heeft plaatsgevonden, noteert de commissie toch een volgnummer 30176 op de scheepsrol Braband, die in de advertentie (rechts) terugkomt.
In de advertenties krijgen belanghebbenden de oproep om op een ochtend van een doordeweekse dag bij het Ministerie van Financiën in ‘s-Gravenhage documenten over te leggen, die na onderzoek kunnen leiden tot het uitreiken van ‘bewijzen van verevening’. Omdat Johan August opgeteld 600 à 700 gulden heeft te innen, is te hopen dat hij hiervan op de hoogte raakt en de welkome uitbetaling realiseert. Al was het maar om aan zijn jaarlijkse hypotheekverplichtingen te voldoen.
In Amsterdam trouwt Wilhelmina Augusta op 26-jarige leeftijd met de 29-jarige Arendt van Paddenburg. Hij is bediende en winkelknecht, onder andere in een schoenwinkel, maar later ook boekbinder in de traditie van zijn familie. Arendt was in 1818 anderhalve maand in het Buitengasthuis aan een geslachtsziekte geholpen, maar dat vormt geen hinderpaal voor het krijgen van kinderen. (2)
Vader van Paddenburg was 20 jaar overleden als chirurgijn in ‘s-Graveland. Moeder Johanna Catharina Cornie is getuige en vermoedelijk ook koppelaarster, omdat haar moeder Antoinette Swarts de zus was van de opvoedende oma van Wilhelmina Augusta. Bovendien was haar zus Jannetje Cornie in 1813 de tweede vrouw geworden van Willem Schultze, de zwager van Wilhelmina Augusta. De laatste geeft bij de ondertrouw naar waarheid op dat haar moeder Maria de Ruijt overleden is en haar vader Johan August lange tijd absent. Om die reden overlegt zij van haar grootouders De Ruijt afschriften van overlijdensakten, maar van vaderszijde laat zij “onbekend” invullen. De vier getuigen staan voor haar in tijdens de bruiloft op 15 augustus 1827. (3)
Het Almoezeniersweeshuis is inmiddels in 1825 ontruimd en omgebouwd tot Paleis van Justitie. In een ander groot Amsterdams gebouw, het Lutherse Diaconiehuis, overlijdt Hendrik Pieploo op 21 maart 1827. Hij is vijf jaar weduwnaar geweest en bijna 80 jaar oud. (4)
Zoon Carl in Rotterdam begint op 1 mei 1827 op 12-jarige leeftijd als leerling-scheepstimmerman op ’s Lands Werf, het werkterrein van zijn vader. Hij heeft zijn basisonderwijs voltooid volgens de Wet van 3 april 1806 voor het Lager Schoolwezen en Onderwijs in de Bataafsche Republiek. Sinds die datum is het onderwijs mede een zorg van de overheid geworden. Er zijn toezichthouders aangesteld, leraren hebben een diploma van de Kweekschool nodig en zij geven klassikaal en niet meer hoofdelijk les in taal en rekenen. Een leerplicht of -recht voor kinderen tussen 6 en 12 jaar bestaat niet. De scholen zijn openbaar, neutraal en niet leerstellig, dus dat moesten de kerken zelf maar buiten schooltijd geven. Als concessie aan de kerk worden wel “algemeen christelijke deugden” aangekweekt en aan geen enkele richting aanstoot gegeven. Rotterdam heeft in de stad in die tijd verscheidene Burgerscholen en Armenscholen. Omdat het gezin het niet breed heeft, maar ook niet in de bedeling zit, zal de keuze niet gemakkelijk zijn, maar taal en rekenen krijgen zij zeker onder de knie. Medio 1821 richt Rotterdam de Tusschenschool op. Het schoolgeld daarvoor kost Johan August met korting voor drie of meer kinderen slechts 50 cent per kind per maand en schoolbehoeften zijn gratis. Per kind moet hij een bewijs overleggen van doop of geboorte en van vaccinatie of doorstane ziekte, alles begeleid door een verklaring van twee wel bekende stadgenoten. Op 1 januari 1822 is de school werkelijk van start gegaan.
1. Nederlandsche Staatscourant, Bijvoegsel 27 mei, 31 mei, 30 juni en 5 juli 1826.
2. Patiënten Mannen Veneriek 1818, Stadsarchief Amsterdam, 5268 Buitengasthuis, Inv 2424, folio 137.
3. Trouwregisters 1827, SA 5009, Inv. 1087, fol 92; Huwelijksbijlagen, Noord-Hollands Archief 358.157, Inv 458.3, fol 92.
4. Diaconiehuis, Noord-Hollands Archief 358.7, Inv 179, blad 76.


