Wolmar Meijer is de zoon van Johann Meijer en Gertrud von Farensbach. Zijn geboortejaar is niet bekend, maar gelet op zijn functie in 1520 zal dat zeker vóór 1500 liggen. Ook een overlijdensjaar is onbekend.
Wolmar is gehuwd met Agnes von Tiesenhausen uit Odensee (Odziena). Dit geslacht komt uit Nienburg aan de Wezer in Nedersaksen. Engelbertus zeilt met bisschop Albert naar Lijfland om daar in 1201 Riga te stichten.
Het wapenschild van het geslacht von Tiesenhausen toont een lopende os in sabel (zwart) in een veld van or of goud (geel).
Odensee is een riddergoed in Zuid-Lijfland, 30 km ten noordoosten van Kokenhusen aan de Düna. De plaats is niet te verwarren met Odense, de Deense stad op het eiland Funen (tussen Jutland en Seeland). Het wordt in 1455 door Hans von Tiesenhausen verworven, een directe nazaat van Engelbertus. Van zijn zoons Hans, Kersten en Christoffer is alleen van de laatste bekend dat hij bij Anna von Taube 10 kinderen heeft, maar geen van hen heet Agnes.
Uit het huwelijk van Wolmar en Agnes is één kind bekend, een zoon Heinrich.
Wolmar is in 1520 en 1532 of de hele periode daartussen stadhouder over de gebieden rond de stad Wenden (Cēsis, 85 km ten noordoosten van Riga). Hier – en niet in Riga – ligt de hoofdzetel van de Lijflandse tak van de Duitse Orde. Wolter von Plettenberg is hier nog tot 1535 landmeester, tot hij op 85-jarige leeftijd plotseling sterft (volgens overlevering in volle wapenrusting bij het haardvuur).
Het slot Wenden stamt uit de tijd van de Zwaardbroeders, maar juist in deze tijd wordt het flink uitgebreid, onder andere met een noordelijke en zuidoostelijk (“Lange Hermann”) toren en vooral fortificaties en wallen er om heen.
Plattegrond van het slot in functie
1. N. von Essen, “Genealogisches Handbuch der Oeselschen Ritterschaft”, Tartu 1935, pag. 192, zich baserend op bewaard gebleven landakten en rechterlijke uitspraken.