Voor Johann August von Meijerfeldt heeft het oppakken van de wapens door Denemarken in 1709 in eerste instantie het bijzondere gevolg, dat hij twee landgoederen in de meest zuidelijke Zweedse provincie Skåne in de schoot krijgt geworpen. Daar worden de landgoederen Bollerups säteri en borg van de Deense graaf Otte Rantzau en Glimmingehus van de Deense graaf Rosencrantz in beslag genomen en aan Johann August toebedeeld. Het is een represaille voor de sekwestratie van Zweedse landgoederen in Denemarken.
Johann August behoort als Koningsraad tot de Koninklijke Senaat, die optreedt als zaakwaarnemer voor de koning. Tot zijn werkzaamheden behoort ondermeer het organiseren van de verdediging van Lijfland.
Stenbock is gouverneur-generaal in Skåne en bouwt haastig een krijgsmacht tegen de invasie van Denemarken op. Hij biedt zijn oude vijand Von Meijerfeldt aan zijn plaatsvervangend bevelhebber te zijn. Deze weigert vanwege zijn nog niet geheel genezen beenbreuk en ziekelijke staat, maar neemt wel zitting in de generale staf.
De botbreuk van Johann August eind 1708 is een vat vol tegenstrijdigheden. Is hij met of van zijn paard gevallen, brak hij zijn been of voet en had hij één of twee breuken? Hij vroeg en kreeg een Russische reispas voor genezing in een Duitse badplaats, maakte daar geen gebruik van, maar beriep zich er in Poltava toch op, zij het vergeefs. Hij kon nog niet gaan en staan toen hij zich begin mei 1709 te paard liet hijsen, om volgens de koning en hemzelf dapper te vechten. Het hinderde hem niet in zijn lange zware tocht over de Karpaten, maar de Hongaarse vorst dacht door zijn hinken dat hij de koning was. In 1710 is het zijn excuus om geen plv. bevelhebber te hoeven zijn. Uit de botten in het Nehringse familiegraf hiernaast blijken scheenbeen en kuitbeen gebroken en ongelijk aangegroeid. Hij bleef mank lopen. |
Als tijdens een krijgsberaad op 25 november veel collega’s pleiten voor een afwachtende houding om het leger eerst op te bouwen en de winter voorbij te laten gaan, zegt Johann August weliswaar nog geen slag te willen leveren met de vijand, maar hem wel te willen ‘chicaneren’ met kleine aanvallen. Stenbock steunt hem en aldus wordt besloten. (1)
Op 1 februari 1710 voegt Johann August zich vanuit Stockholm in het hoofdkwartier van Stenbock in Osby, op veilige afstand van de Denen. Daar vindt opnieuw een krijgsraad plaats en besloten wordt dat de tijd rijp is om slag te leveren. Hij reist naar Halmstad om Fersen met zijn troepen van het plan en zijn aandeel daarin op de hoogte te stellen. De Duitser Henric Hölterling meldt dat hij Von Meijerfeldt ontmoet en hem de troepensterkte weet te ontfutselen, om de Russen hiervan op de hoogte te stellen; dit verhaal komt geheel voor eigen rekening. (2) Johann August is op 10 februari terug in het hoofdkwartier om verslag te doen. Op 18 februari trekken Stenbock en Von Meijerfeldt ieder aan het hoofd van de helft van de cavalerie in zuidwestelijke richting op. Dicht achter hen volgt de infanterie met kanonnen en bagage.
Op 28 februari 1710 woedt de Slag bij Helsingborg. Johann August leidt de cavalerie op de rechterflank. Zijn eerste linie staat onder generaal-majoor Ascheberg en zijn tweede onder kolonel Dücker. Ook Wilhelm Bennet strijdt weer onder zijn commando. Meijerfeldt valt het Deense centrum van ingenieurstroepen aan. Deze is net aan het terugwijken, waardoor er een gat met het naastgelegen Deense regiment mariniers ontstaan. Daardoor weet hij opeens door te dringen tot bij de zware artillerie van de Denen. Hij krijgt veel vuur om zijn oren en weerstaat twee vijandelijke regimenten. Daarna kunnen Sparrfeldt en Taube zich op de grenadiers storten.
Slag bij Helsingborg 1710
De Deense commandant ziet dat verzet vruchteloos is. Hij bemerkt dat Johann August niet naar binnen trekt om de Zweedse cavalerie op de linkervleugel te ontmoeten en hem in te sluiten. In plaats daarvan achtervolgt hij de grenadiers rechtdoor en weet een pas te veroveren. De commandant ontdekt een tweede route door de nog bestaande opening, waarlangs de Denen met zware verliezen weten te ontsnappen. (3)
Zo is het geoefende Deense leger verpletterend verslagen door de ongeoefende boerenmilities van Zweden. In zijn officiële rapport aan Stockholm roemt Stenbock Johann August’s dapperheid. Vertrouwelijk kritiseert Stenbock hem heftig over de zinloze achtervolging van de Deense grenadiers. Hij ziet hem nog zo zeer als zijn vijand, dat hij hem zelfs de hierdoor veroorzaakte ontsnapping van de Deense hoofdmacht aan capitulatie aanwrijft. (4)
Naar aanleiding van de overwinning wordt het volgende Zweedse versje gemaakt: (5)
Då Tolffte CARL i Swerie Rår/ Nytt folck i Fält med Stenbock går/ En Meyerfelt för Krigs=Råd står/ Och Burensckiöld gie bräck förmår; Gifs Danske Fredrichs Hiärta Sår; Then Gudi geckar/Straff han får. Thet ses af Sinne=Bilden war. |
Da Schwedens zwölfften Carl regiert / Graf Stenbock neues Volck anführt / Und Meyerfeld den Kriegs-Rath ziert / Auch Burenschild die Macht turbirt; Ward Dännmarcks Friedrichs Hertz gerührt; Gott straft den doch Der Ihr vexirt. Diesz Denckbild hats klar praesentirt. |
In het Zweeds lijkt het of Johann August als gedaagde voor de Krijgsraad staat, maar in de Duitse versie staat de juiste uitleg dat hij naast Stenbock als luitenant-generaal aan de Krijgsraad vóór de slag deelneemt.
Helemaal aan de andere kant van de Oostzee gaat de belegering van Riga door. Het garnizoen van 4.500 man houdt maar liefst acht maanden stand tegen de grote Russische overmacht. De honger en de pest zijn een veel grotere vijand en halveren de bevolking. Onder de doden bevindt zich Jakob Johann von Meijerfeldt, de zoon van Anna Christina Hastfer en de in Poltava omgekomen Carl Fredrik von Meijerfeldt. Hij wordt begraven in de kerk van Festen (Vestina) of Oberpahlen. (6)
De Zweedse bevolking is voorstander van het overbrengen van troepen van Pommeren naar Lijfland. De Koninklijke Raad in Stockholm is daar geen voorstander van, maar weet niet wat te doen en vraagt militair advies. Johann August pleit op 9 april voor steun aan Riga met het argument dat Pommeren anders als volgende verloren gaat. Hij adviseert zes ervaren niet-actieve regimenten tijdelijk naar Lijfland te sturen om daar nieuwe regimenten op te zetten. Deze ontzettingsmacht zou gelijk droog brood voor drie maanden moeten meebrengen. Ook bepleit hij een landing op Sealand om de Denen in het gareel te houden. De andere militaire adviseurs bepleiten niets te doen.
Op 29 april probeert Johann August het nog eens met een memorandum “Betänkande ang. hjälp åt Östersjöprovinserna”. (7) Dit brengt de andere adviseurs in moeilijkheden, omdat de koning alles van een afstand volgt. Op 2 mei komt de Defensiecommissie bijeen, waarvoor hij wordt uitgenodigd. Hij krijgt van iedereen de wind van voren het memo geschreven te hebben en verlaat de vergadering teleurgesteld met het aanbod het in te trekken. In een 12 punten document besluit de commissie van actie af te zien. Johann August is pas 10 jaar weg uit zijn vaderland Lijfland en daar zijn nog de familiebezittingen Festen, Laisholm en Bevershoff. Karel XII prijst in 1714 zijn pleidooi ter versterking van de verdediging van Lijfland. (8)
De vesting van Riga is sterk en het garnizoen groot, maar 75% van de inwoners is inmiddels door honger en vooral de pest omgekomen, dus zit er niets anders op dan de overgave op 10 juli 1710. Sherementev geeft met instemming van de tsaar uiterst gunstige capitulatievoorwaarden. De Duits-Baltische adel krijgt de door de Zweedse koning gereduceerde landgoederen terug en de Zweedse belastingen op allerlei handelsgoederen vervallen. Plundering van en geweld tegen de inwoners vindt nauwelijks plaats. Uit de boeken van de door de Moskovieten belegerde stad Riga blijkt de weduwe Meijerfeldt, dus Anna Christina Hastfer, met 7 personen in de stad te zijn. Volgens de capitulatievoorwaarden krijgt zij met de Zweden onder graaf Strömberg vrijgeleide naar Reval en vandaar per schip naar Zweden.
In Stockholm bevalt Anna Maria Törnflycht van een dochter Carolina. Het kind wordt op 16 juli in de Grote of Nicolaikerk gedoopt. Johann August is natuurlijk aanwezig, maar ook oom Wolmar Johann als getuige. Andere getuigen zijn oom Horn, oom Törnflycht, tante Piper en nicht Blixenstierna. Dan slaat het noodlot toe. Anna Maria en Carolina worden binnen een week zwaar ziek en overlijden op 24 juli. De klokken van de Nikolaikerk worden geluid. Twee dagen later worden zij in die kerk opgebaard met een dekkleed. Op 28 juli 1710 worden zij in het familiegraf van Törnflycht in de Jakobkerk in Stockholm begraven. Hoogstwaarschijnlijk zijn moeder en dochter net als neefje Jakob Johann in Riga slachtoffer van de pestepidemie, die aan eenderde deel van de bevolking van Stockholm het leven kost. Sterker nog, de epidemie is overkomen van vluchtelingen uit Lijfland. Zo is Johann August plotseling weduwnaar zonder kind. (9)
1. A. Stille, “Kriget i Skåne 1710-1711”, Militärlitteratur-föreningens förlag, Stockholm 1903, pag. 79-80.
2. C.G. Grimberg, “Svenska folkets underbara öden”, deel 5, Stockholm 1916, pag. 276.
3. A. Stille, pag.212.
4. E. Carlson, “Sveriges Historia under Karl den tolftes regering”, Stockholm 1910, deel 3, pag. N132, noot 880.
5. Kungliga Biblioteket Sverige, Vitt. Sv. Ex B vers Kgl. Carl XII Br. 1700-1829 FOL 1710.
6. Latvijas Valsts Vestures Arhivs, Bestand 4011: Personen in Riga und im Balticum, Register II, Akte 3752. [DL; CH/236c]
7. Karel XII bedankt hem voor dit pleidooi in de Grefwe Bref. F. Arfwidsson, “Försvaret av Östersjöprovinserna, 1708-1710″, 2 delen, 1936, pag. 312, noot 34, “J. H. Meijerfeldts betänkande ang. hjälp åt Östersjöprovinserna, dat. d. 29 april 1710, St. nord. kriget, Volym 19. U, Sundberg, “Swedish defensive fortress warfare in the Great Northern War 1702-1710”, Åbo 2014, pag. 252-256.
8. C. Schirren, “Die recesse der livländischen Landtage aus den Jahre 1681 bis 1711”, Dorpat 1865, pag. 307. Op pag. 305, 320 en 329 wordt Fr. OberstL v. Meierfeldt genoemd. Dat is een rang te laag voor Anna Christina, maar misschien was de promotie van Carl Friedrich tot kolonel niet doorgedrongen tot Riga.
9. Stadsarkivet Stockholm, 0016. Nikolaj eller Stor Kyrkoarchiv Stockholm, C Ia 1/6 Födelse och dopböcker 1705-1717, fo. 132; bok 36, Döda 1681-1725, fo. 414-416v. L I a 1/74 Kyrkoräkenskaper 1710, folio 33 en folio 236-237.