1.2.3. Hoofdinspecteur Oberpahlen

Andreas Meijer en Catharina Wulff krijgen een reeks zonen. Hun geboortedata zijn via de doop of bevestiging niet in de Kerkboeken aangetroffen, maar indirect zijn ze wel te reconstrueren. Van dochters is niets bekend.

De eerste zoon is Hendrich of Hendrik. Hij wordt nog in 1660 in Riga geboren. Omdat hij verder niet meer terugkomt moet hij jong gestorven zijn.  (1)

Andreas Meijer start in 1661 als hoofdinspecteur over Oberpahlen (Põltsamaa). Midden in Lijfland liggen negen hiertoe behorende landgoederen van totaal van totaal 750 km2, een gebied ongeveer zo groot als de Veluwe.

Öfwerpahlens Slått och Gebiet afmätt A:o 1688 af Jonas Book och Israel Swedman (EAA.308.2.213)

Op het grootste van de landgoederen staat de gelijknamige burcht van de voormalige Lijflandse Orde. De Meester had dit stenen fort in 1272 aan de rechteroever van de rivier laten bouwen. Door de eeuwen heen was het vierkante kloosterfort met muren, grachten en poorten tot een ringwalburcht gegroeid, naar het model van een oud Romeins grensfort, van ongeveer honderd bij honderd meter. De ringmuur had een omtrek van 437 meter gekregen. Daarmee was Oberpahlen het grootste middeleeuwse fort in Lijfland geworden. In 1570, tijdens de Lijflandse Oorlog, was Oberpahlen de residentie van Magnus van Denemarken geworden, door de Russische tsaar uitgeroepen tot koning van Lijfland, van waaruit hij Reval dertig weken lang tevergeefs had belegerd. Andreas’ overgrootvader Heinrich had destijds voor de Zweedse kroon tegen de Deense en Russische invallen gevochten. In 1600 was Oberpahlen in Zweedse handen gevallen en na de invasie van  1621 had Gustaaf II Adolf de burcht aan Carl Gustaf von Wrangel geschonken. Deze had de gehavende burcht in de jaren dertig laten ombouwen tot een representatief slot, waarbij de derde verdieping was afgebouwd en een vierde toegevoegd. Daarnaast waren de verwoeste kerk gerenoveerd en economische gebouwen, zoals molens, dorsvloeren en stallen toegevoegd. In de tijd dat Andreas hier hoofdinspecteur is, staan er meer dan twintig gebouwen, waaronder schuren, stallen, kelders, een smederij en een wijnkeuken.

Ansicht des Schlosses Oberpahlen von der Nord-Seite

Andreas Meijer voert nog steeds correspondentie met Von Wrangel, die hem dus ook als hoofdinspecteur aantrekt. Hij moet ook verantwoording afleggen aan de Zweedse gouverneur-generaal, graaf Bengt Gabrielsson Oxenstierna. (2) Tussen april en juli 1662 verblijft Andreas in  Stockholm. Daarna schrijft hij brieven uit Reval, Riga en uiteraard Oberpahlen. (3)

Op Oberpahlen worden drie zoons geboren:
Carl Friedrich. Deze combinatie van voornamen komt niet voor in de ouderlijke families, maar wel in die van het geslacht Von Wrangel. Zijn geboortejaar is 1662. (4)

Johann August. De voornaam Johann komt uit het geslacht Meijer, maar de doopnaam August is nergens te vinden. Hij wordt geboren in de periode
1664- 1666. (5)
Wolmar Johann. Deze twee voornamen komen uit het geslacht Meijer en ook uit Von Wrangel. Hij wordt geboren in 1667. (6)

Tot zijn werkzaamheden van Andreas Meijer behoort de juiste afgrenzing van de gebieden. Hierover zijn twee rechtszaken bekend. In 1667 spant Erik Johan Twilling een procedure aan over de grens met diens landgoed Kardis, beroemd omdat Rusland daar in 1661 een eeuwige vrede sluit en het oosten van Lijfland en Ingermanland (Leningrad Oblast) teruggeeft. Tussen 1668 en 1671 spant Catharina Wolffeldt, weduwe van Engelbrecht Kawer, een proces aan over de precieze grens van het afgesplitste landgoed Loper. (7) Een andere werkzaamheid van Andreas is het innen van grondbelasting.

De drie zonen van Andreas en Catharina volgen tussen hun 6de en 17de levensjaar opleidingen. In de Zweedse tijd was voor de Lijflandse boeren een schoolsysteem opgezet, maar voor de lokale adel op afstand van de domscholen en gymnasia van Riga, Dorpat en Reval ligt een huisleraar meer voor de hand. De eerste prioriteit was godsdienst volgens de Augsburgse confessie, de tweede schriftelijke en mondelinge stijloefening in Latijn, moedertaal Duits en Zweeds in latere jaren. Uit zijn latere correspondentie blijkt dat Duits hun hoofdtaal is en Zweeds hun tweede taal. Johann August schrijft ook Franse en Latijnse brieven (tenzij zijn secretaris zijn concepten vertaalt). (8) Hoewel vader Andreas dankzij begeleiding van de gebroeders Von Wrangel naar Tübingen het belang van een universitair vervolg had kunnen inzien, zal geen van zijn zoons die weg inslaan. (9)

Terug   ***   Verder

1. J.D.G. Schweder volgens K. Kulbach-Fricke, “Familienbuch Riga“, pag. 2943.
2. H. Gillingstam, lemma in “Svenskt Biografiskt Lexikon”, Stockholm 1986, pag. 470. L.W. Munthe, deel 6:1, pag. 447-448, schrijft afwijkend dat Anders daar pas eind 1665 start in opdracht van gravin Maria Sofia de la Gardie, weduwe van Gustaf Gabrielsson Oxenstierna.
3. Riksarkivet Sverige, 720.795/III/02 Vol E 8200 en E 8420 meier 012.
4. Niet te vinden in de doopboeken van het Rahvusarhiiv Eesti, 1168.2.1, folio 1 e.v. Het jaar 1662 is te herleiden uit de militaire rollen: Krigsarkivet Stockholm, 1696/10, folio 78).
5. Niet te vinden in de doopboeken van het Rahvusarhiiv Eesti, 1168.2.1, folio 1 e.v. Het jaar 1664 is te herleiden uit het door hem zelf geschreven Memorial (Sveriges Ridderskaps och Adels Riksdags-Protokoll, deel 12, pag. 404) voorgelezen in de Riksdag van 17 juni 1741, waarin hij zegt dat zijn 77e levensjaar is ingetreden. Het jaar 1665 wordt door zijn weduwe op dwijnkan van de kerk van Täby gegraveerd. Volgens zijn Frijherre Bref ging hij in 1684 op 17-jarige leeftijd in dienst en zou daarmee in 1666 geboren zijn, maar meer jaartallen zijn in die brief onnauwkeurig (zoals zijn luitenants- en majoorsbenoeming). Auteurs van biografieën noemen afwisselend 1664 en 1666, zonder bronvermelding. M. Ranft, “Leben und Thaten des Feld-Marschalls Graf Meyerfeld”, in “Die Merkwürdige Lebengeschich derer vier berümten Schwedischen Feldmarschalle, Grafen Rehnschild, Steenbock, Meyerfeld und Dücker”, deel 3, Leipzig 1753, pag. 340, schrijft dat hij bijna 80 jaar oud werd, waardoor hij zelfs pas in 1668 of 1669 geboren zou moeten zijn. Het door hemzelf en door de meeste bronnen genoemde jaar 1664 wordt hier verder gevolgd.
6. Niet te vinden in de doopboeken van het Rahvusarhiiv Eesti, 1168.2.1, folio 1 e.v. Het jaar 1667 is
af te leiden uit zijn leeftijd in de militaire rollen: Krigsarkivet Stockholm, 0022 Rullor, 1699/4, folio 208.
7. H. Bruiningk, N. Busch, “Livländische Güterurkunden”, Jonck & Poliewsky 1908, deel 2, pag. 329 resp. deel 1, pag. 328.
8. A. Buchholtz, “Beiträge zur Lebensgeschichte Johann Reinhold Patkuls”, Riga, 1893, pag. 30-31.
9. M. Ranft, pag. 279-280.