Carl Friedrich bevindt zich veel in Stralsund, maar vergeet niet dat hij veel dank is verschuldigd aan Hindrich Hindrichsson, die als inspecteur een constante stroom van baten uit Ugerup weet te halen. Zijn moeder had hem al bezitter van Nymölla gemaakt, maar op 10 maart 1773 krijgt hij de vrije beschikking zonder enige jaarlijkse afdracht aan de eigenaren van Ugerup, tot zijn dood (35 jaar later). Hij prijst hem als goed huisbewaarder, die “met eer, zorg en eerlijkheid Ugerup en het aanzienlijke nut en voordeel van de onderliggende landerijen bevorderde”. Hij benadrukt in het bijzonder dat Hindrichsson zelf grote sommen investeert en nieuw land cultiveert. De donatie is welkom, omdat Hindrichsson nog belastingen en andere schulden op zich moet nemen. Hij laat de voorwaarden van de schenkingsbrief in de notulen van de rechtbank inschrijven en overlegt een overzicht van zijn investeringen in Nymölla. (1)
Johann August ontkomt er niet aan zich zo nu en dan bij zijn regiment te voegen, zoals op 20 oktober 1773. De ingetreden kou laat zich dan in Piteå aan de Botnische Golf, 139 km van de poolcirkel, extra gelden. Op 1 november promoveert de koning hem tot generaal-majoor in het leger. (2)
De 28-jarige Louise bevindt zich dan in Stockholm, voor de derde keer zwanger. Op 29 november 1773 bevalt zij. Het kind is dood bij de geboorte. Daardoor wordt het niet gedoopt en krijgt geen voornamen. Het wordt nog dezelfde dag begraven in de Jakobskerk in Stockholm. (3)
Op 26 januari 1774 wordt Johann August gekozen tot 61ste lid van de Koninklijke Muziek Academie. De koning heeft de academie drie jaar eerder opgericht. Het is een eervolle verkiezing, want hij is geen componist, dirigent, zanger of instrumentalist. Zijn broer is geen lid. (4)
Brita, de dochter van Anna Catharina von Meijerfeldt, trouwt 4 mei 1775 met graaf Claes Julius Ekeblad. Omdat Brita nog steeds hofdame is vindt het huwelijk op Fredrikshof in Stockholm plaats met passende ceremonieën: de hofdames kleden de bruid, die de juwelen van de koningin draagt en een bruidskroon op haar hoofd plaatst. De bedienden serveren een diner, waarna de koningin de bruid naar de vestibule brengt, waar de bruidegom al naar toe is geleid door de koning. Na de bruiloft bedanken bruid en bruidegom de gasten voor hun aanwezigheid, gevolgd door een bruiloftsdiner met het bruidspaar op de ereplaats, een fakkeldans en de geblinddoekte uitreiking van de bruidskroon, voordat het paar naar huis wordt begeleid. Blijkens de uitgebreide correspondentie van het echtpaar is het één van de weinige adellijke huwelijken in Zweden waar liefde in het spel is. Er komen geen kinderen. Claes verblijft meestal aan het hof in Stockholm en Brita op Stola, omdat zij na de geforceerde breuk met haar jeugdliefde, hertog Karel, niet zoveel vergevingsgezindheid kan opbrengen daar weer een rol te aanvaarden.
In Pommeren weet de familie zich alleen alleen vertegenwoordigd door Carl Friedrich. Hij ontbeert financiële kennis en ondervindt tegenslagen, waardoor hij grote problemen heeft om jaarlijks rente te betalen aan zijn zus, haar dochter Brita en de veel andere schuldeisers. Met het excuus dat het zijn wens is naar Zweden terug te keren laat hij in 1775 zijn zaken door curatoren afwikkelen, met de plechtige verklaring zoveel mogelijk uit zijn vermogen te zullen bijdragen en (de meubels van) het huis in Stralsund desnoods te zullen verkopen. De plaatselijke notabelen PommerEsche en Hagemann wikkelen zijn zaken af en moeten daarover een flink aantal rechtszaken bij het Obergericht Stralsund en het Hofgericht Greifswald voeren. Het hoogste gerecht in Wismar neemt op 9 april 1780 een eindbeslissing over onder andere de schuld aan Adam Horn en de lage rentes voor pachter Fabricius op Langenfelde, inspecteur Thilow op Medrow, pachter Steinmann op Nehringen en pachter Anders op Borsdorff. Carl Friedrich is intussen in Zweden op Ugerup gaan wonen en wordt daarvoor zijn broer 40.000 en zijn zus 20.000 rijksdaalder schuldig. Hij woont er de rest van zijn leven. Volgens de overlevering achtervolgt een tamme haan hem altijd bij zijn wandelingen.
Johann August gaat het meer voor de wind. Op 27 november 1775 meldt hij zich bij de Ridderzaal van het Koninklijk Paleis en wordt daar door de koning verhoogd van Ridder tot Commandeur in de Zwaard Orde. Een half jaar later steekt hij op 21 mei vanuit de kustplaats Grislehamn op de breedtelijn van Uppsala via Åland over naar de hoofdstad Turku (Åbo) van de Zweedse provincie Finland. Hij wordt daar onder andere voorgesteld aan een 26-jarige aankomende schrijver Johan Henric Kellgren, dankzij een succesvolle lobby van diens grote vriend, de amanuensis Abraham Niclas Clewberg, later geadeld Edelcrantz (1754-1821). Johann August raakt van hem onder de indruk en belooft aan hem te denken als leraar voor zijn 10 en 7 jaar oude zoons, zodra de sinds 1774 functionerende leraar Krafft tot hofpredikant zou zijn benoemd. Kellgren vindt dit genoeg reden om alvast naar Stockholm over te steken, maar de tijd die verstrijkt brengt hem in financiële problemen.
In 1776 wordt Louise Sparre gepromoveerd van hofmeisje tot één van de zes hofdames bij de koningin. Pas twee jaar eerder had Gustaaf III deze functie in het leven geroepen voor getrouwde dames van de hoogste stand, sterk beïnvloed door het Franse hof. De hofmeisjes bestaan naar model van het Weense hof en worden niet afgeschaft. De positie van Louise is zo sterk dat zij kan onderhandelen over haar salaris en haar opdrachten ter discussie kan stellen. Daardoor krijgt zij het voor elkaar dat zij in het koninklijk paleis beschikt over een dienstwoning, een koets met hofknecht, brandhout en hofkaarsen en het recht de koningin op elk gewenst moment in haar privékamers te bezoeken. Zij doet mee in een roulatiesysteem van 4 maanden dienst op en af. Haar taken zijn de koningin gezelschap houden, haar vervangen en begeleiden. Zij verricht secretariële diensten, winkelt en bezorgt berichten in directe opdracht van de koningin. Louise draagt een zwarte hofjurk met blauwe band over de borst en een persoonlijke broche. Vanaf 1778 zit zij aan de rechterzijde van Gustaaf III tijdens soupers en danst met hem. De zegevierende Louise neemt de dodelijke blikken en hete-kolen-handdruk van haar voorgangster voor lief: de in ongenade gevallen Franse spion Eva Löwen.
Carl Friedrich is in 1776 betrokken bij de oprichting van de Zweedse Vrijmetselarij in Kristianstad, hoewel zijn naam niet voorkomt bij de aanwezigen van de oprichtingsvergadering. In het najaar van 1777 vraagt hij Hindrich Hindrichsson, zijn inspecteur op Ugerup, toe te treden, maar hij mag alleen als vrij man toetreden. Carl Friedrich introduceert hem desalniettemin succesvol vanwege zijn bezit van Nymölla. Vanwege de onoverzichtelijkheid van de gebruikers en bewoners van zijn landgoed Ugerup laat hij een indelingsplan van de akkerbouw maken met de uitputtende titel: «Handvestbeschrijving van Fäladsmarken van Ugerups landgoed en toebehoren, gelegen in Christianstads Höfdinge Döme, Gierds härad en Köpinge gemeente, die t.g.v. de Koninklijke Hoge Bevallings- en Zwangerschaps Verordening d.d. 24 mei 1776 op Kolonel en Ridder Hoogwelgeboren Graaf Heer Carl Meijerfeldt’s verzoek, in 1776 en 1777 van ongetekende Landmeter.» (5)
Voor zover bekend heeft Johann August het landhuis Gammel Kjøgegaard nooit bezocht. Hij verkoopt het vijf jaar na het overlijden van zijn moeder voor 54.000 rijksdaalder aan de rijke boer en handelaar Rasmus Carlsen. Zijn zuster heeft recht op 15.000 rijksdaalder, maar tot ergernis van haar curatoren gebruikt hij het volle bedrag om het eigen hof met veel personeel van zijn vrouw te bekostigen. Het Meijerfeldtska Palatset bevindt zich in huis nr. 5 en 6 van het kwartier Hästhuvudet (Paardenhoofd), nu Regeringsgatan no. 36-38 in de wijk Hästen. Haar salon wordt in Stockholm de favoriete ontmoetingsplaats van de high-society: leden van het Hof en diplomaten putten zich uit in spitsvondigheden in de Franse taal. (6) Maar ook in het leven van de gravin zijn momenten van eenzaamheid. Zo neemt zij een gezelschapsdame mee, bijvoorbeeld als zij op 7 oktober 1777 alleen naar Stora Sundby gaat om zich niet te hoeven vervelen bij het wachten op haar man, die zijn zaken op Sövdeborg regelt. (7)
Met Anna Catharina wordt gesold tussen de twee families. Zij woont op Ugerup bij haar broer Carl Friedrich. Zij houdt van Skåne, maar haar omstandigheden laten te wensen over. Johann August lijkt serieus te overwegen 30.000 rijksdaalder aan de familie Horn-Ekeblad te betalen in ruil voor haar verzorging. Johan Gustav Horn denkt niet aan Fågelvik maar aan Stola, waar hij een vleugel voor haar wil laten repareren. Carl Friedrich gaat daarmee akkoord en stuurt broer en zus Horn vriendschapscertificaten. Ondanks zijn wispelturigheid wordt hij sympathieker bevonden dan zijn jongere broer, volgens Ekeblad “de lelijkste van alle stervelingen”. Dit keer is het Brita die niet zo gelukkig is met de komst van haar zwakzinnige moeder en laat de deal afketsen. Vanaf dan gaan de verhoudingen bergafwaarts. Ekeblad heeft eerst een gesprek met Carl Friedrich en “hem op een beleefde manier waarheden verteld die hem niet echt bevielen“, en daarna met Johann August “zo lang en saai als hijzelf”. Het geschil vergroot zich, omdat de laatste meent dat zijn zus tijdens hun leven slechts recht op een jaarlijkse rente op haar aandeel heeft, niet op het kapitaal zelf. (8)
1. S. Ahlgren, “Ugerups by och säteri genom seklerna”, Kristianstad 2008, pag. 52-60.
2. Krigsarkivet Sverige, 023 Generalmönsterrullor, 0/747, fol. 2-3.
3. Stadsarchiv Stockholm, Kyrkoböcker, Jakobs- och Johannes församlingar, Död- och begravingsbok 1736-1884 L-N, pag. 287, FIa/2, pag. 15, 1768-1775, fo. 64.
4. Kungl. Musikaliska Akademien, Ledamöter sedan 1771, nr. 61.
5. S. Ahlgren, pag. 52-60.
6. R. Nisbet Bain, “Gustavus III and his contemporaries 1746-1792”, Londen 1894, pag. 271-272: “the favourite rendez-vous of the great and gay world“. C.W. Böttiger, “Minne af Johan Henrik Kellgren”, Svenska Akademiens Handlingar 1796, Stockholm 1870, pag. 119.
7. G.J. Ehrensvärd, “Dagbockanteckningar förda vid Gustaf III:s Hof”, Stockholm 1877, deel 1, pag. 357.
8. N. Erdmann, “Vid Hovet och på Adelsgodsen i 1700-talets Sverige”, Stockholm 1926, pag. 191-197.